Op hoop van zon en al het moois dat nooit voorbij gaat, 12, Lulu Wang

Lulu dankt iedereen voor de hartverwarmende felicitaties voor haar verjaardag.

Metamorfose

Vier dagen geleden was het ijskoud. Drie dagen geleden was het milder. Veel kou was namelijk opgegaan in de sneeuw die viel. Geen wind, regen, hagel, tornado noch aardbeving kon het landschap zo volledig veranderen als de sneeuw. Alles werd wit, straatlampen, auto’s, wegen, huizen, bomen en zelfs de snor van de Schotse hooglanders die in de Haagse duinen graasden.

Twee dagen geleden ging ik, net als de Schotse hooglanders, vroeg uit de veren en wandelde in de duinen. De sneeuw kon wel het landschap compleet veranderen, maar de zon kon de sneeuw spoorloos doen verdwijnen. Werkelijk, alle kleuren waren teruggekeerd. Straatlampen waren weer grijs, wegen weer zwart, huizendaken weer rood, bomen weer bruin, en de snor van Schotse hooglanders had weer dezelfde kleur als de onderkant van hun buik. Had ik de dag daarvoor de sneeuw niet met mijn eigen ogen gezien, zou ik denken dat ik ontwaakt was uit een smetteloze droom.

Gezelschap

Alleen de bladeren op de grond waren een tintje bruiner. Zodanig dat ze naar zwart neigden. Waarschijnlijk omdat de sneeuw hun ontbindingsproces had versneld. Daartegenover stond dat de bladeren feller glansden, vooral toen de ochtendgloed de oostelijke horizon besteeg en naar de dito kant van de hemel hoop en licht verspreidde. Wacht, de sneeuw was wel verdwenen, maar niet spoorloos. De bladeren op de grond hadden de gesmolten sneeuw opgedronken. Vandaar hun felle glans. Zodanig dat de duingrond leek te zijn samengesteld uit bladvormige spiegeltjes, die sprankelend met de eerste zonnestralen stoeiden.

 

De vrolijkste stoeipartij tussen de bladerenspiegels en de opgaande zon was te zien onder de bomen. Daar lagen de meeste bladeren. De appel valt niet ver van de boom. Het blad evenmin. Ik ging voor een dikke, hoge appelboom staan en keek naar zijn kale stam die allesbehalve eenzaam was. In de zonnige jaargetijden hingen de bladeren aan zijn takken en beschermden hem tegen zonnesteek en uitdroging. In de donkere maanden bedekten de bladeren de grond rondom hem en behoedden zijn wortels tegen vorst. Nog belangrijker, zo lagen ze binnen handbereik en kon hij zien wanneer hij hen miste.

 

Inderdaad, ook na hun dood bleven de bladeren dicht bij de boom met wie ze een lente en een zomer onafscheidelijk waren geweest. Uit hun eigen verdorde lichamen, die langzaam maar zeker van bruin tot zwart vervielen, putten ze hun laatste restje kracht. Daarmee voorzagen ze de boom van de nodige warmte en gezelschap.

 

Band

Als sneeuw verliefdheid zou zijn, dan zijn bladeren liefde. Verliefdheid komt zo snel en onverwacht als die vertrekt, net een mooie droom die altijd te kort duurt. Liefde smeedt een onverwoestbare band tussen twee mensen. Zelfs de dood kan het stel niet scheiden. De geest van de eerst overledene zit dichtbij de langstlevende. Met alles wat een geest vermag staat die de achterblijvende in de meest brede zin des woords bij.

 

Zelfs als bladeren geheel ontbinden en onherkenbaar in aarde oplossen, kunnen ze als mest de boomwortels voeden. Zo vormen de appels en bladeren die niet ver van de boom vallen, samen met de kale stam en takken, ook in de barre winter, een gezin. Zodra het klokhuis verrot en de zaadjes vrijkomen, zullen in het voorjaar boompjes ontkiemen. Ontkiemen in de grond, vruchtbaar gemaakt door een van hun ouders die bladeren heten, en tegen donder en bliksem beschut door hun andere ouder die boom heet.

 

***

Lan

Toen ik vijftien was, ging ik elke middag na school naar Lan om samen huiswerk te maken. Haar zitkamer was groter dan het hele flatje van mijn familie en ik mocht zelf koekjes uit haar trommel halen, zoveel als ik wilde. Als mijn vulpen stuk was, maakte de bodyguard van haar vader – een hoge militaire piet – hem voor mij. Als haar ouders toevallig thuis waren, stopten ze mij altijd twee appels of peren in de hand. Ik mocht ze mee naar huis nemen, eentje voor mij en eentje voor mijn moeder. Mijn vader was jaren daarvoor naar de provincie Sichuan, duizenden kilometers van Beijing vandaan, gestuurd en ik zag hem sinds jaar en dag alleen maar op de foto.

 

Ja, Lans hele familie en aanhang waren lief voor mij. Niet alleen omdat ik Lan hielp met lezen en schrijven, rekenen en tekenen, maar ook omdat wij er, raar maar waar, als twee druppels water uitzagen. Als wij op straat liepen, zeiden ooms en tantes, oma’s en opa’s dat wij twee rozen op één stok waren en riepen kwajongens dat wij een stinkei met een dubbeldooier waren.

 

Yang

Op een dag zaten Lan en ik met het telraam rekensommen te maken toen de deur openging. Lan gilde het uit en vloog om de hals van een fors gebouwde militaire officier. Ik bloosde van plaatsvervangende schaamte. Dat ze een vreemde meneer durfde te omhelzen! Ze glunderde van oor tot oor, haar grote broer en grote held, was thuisgekomen! Nee toch, ik had gedacht dat ze, net als ik, het enige kind van haar ouders was.

 

Lan keek naar de kalender op de muur, stond op haar tenen en fluisterde iets in Yangs oren. Demonstratief fronste ik mijn wenkbrauwen. Zij en ik hadden geen geheimen voor elkaar, wist ze het nog? Haasje repje kwam ze ook iets in mijn oor te fluisteren. Het bleek dat Yang alleen thuiskwam als het Chinees Nieuwjaar naderde of als er in Beijing werk aan de winkel was. Wat voor werk? Daar had Lan geen flauw idee van, haar moeder evenmin. Alleen haar vader had een vaag vermoeden, maar die zweeg er in alle talen over.

 

Anders dan Lan en ik, die best veel aten maar kort en iel bleven, was Yang lang en sterk. Dit merkte ik toen hij Lan met één hand optilde en als een schotel boven zijn hoofd ronddraaide. Ook anders dan Lan en ik, die babbelkousen waren, praatte Yang alleen als hij ons iets met een blik of een gebaar niet duidelijk kon maken. Maar als hij praatte, klonk zijn stem als een gong, laag en die een beetje resoneerde.

 

Bodyguard

De dag daarna was het zondag. Lan en ik hadden school noch huiswerk. Toch ging ik naar Lan. Gewoon, zomaar. Daar zag ik met lede ogen toe hoe Yang een appel voor Lan schilde, in schijfjes sneed, er tandenstokers in prikte en ze een voor een in Lans hand legde, terwijl hij mijn portie op de salontafel plaatste, klaar was kees.

 

’s Zondags hoefde Lans vader niet naar het werk en zijn bodyguard had dus vrij, met als gevolg dat ik ook lijdzaam moest toezien hoe hij armpje drukte met Yang. Alhoewel hij keer op keer van Yang verloor, moest en zou hij opnieuw een kansje wagen. Een ezel stoot zich geen twee keer aan dezelfde steen, maar die man? Ik keek hun eindeloze wedstrijd aan. Wat wou ik dat Yang niet de godganse dag de hand van die vent vasthield, maar die van mij! Toen mijn jaloezie jegens de bodyguard geluwd was en ik geen rode waas voor ogen meer zag, merkte ik dat Yangs kaken door krachtsinspanning vierkant werden. Gefascineerd bekeek ik hem van opzij. Voor het eerst in mijn leven besefte ik hoe knap een man kon zijn.

 

Helaas had Yang maar welgeteld drie daagjes verlof gehad of hij was teruggefloten naar zijn werkeenheid, ergens in Zuid-China. Waar precies, God mocht het weten.

 

Jongens

In die turbulente jaren was schoonheid politiek incorrect. Als Lan en ik van school naar haar huis liepen, werden wij vaak met stenen bekogeld. De kwajongens vonden dat wij hadden gezondigd door er politiek incorrect uit te zien. Ik had Lan een paar keer gesmeekt de bodyguard van haar vader te vragen om ons te beschermen, maar telkens keek ze mij vies aan. Die man moest de veiligheid van haar vader waarborgen, niet die van het hele gezin, zei ze. Bovendien, van haar ouders moest ze leren voor zichzelf op te komen, want ze hadden niet het eeuwige leven en konden haar niet tot einde der tijden onder hun hoede nemen. Wat een waarheid als een koe, dacht ik bij mezelf, maar dit dwong respect bij mij af. Haar vader maakte tenminste geen oneigenlijk gebruik van de dienst bedoeld voor de uitoefening van zijn functie.

 

Door vallen en opstaan waren Lan en ik wijs geworden. Wij drukten onze rug tegen de huizenmuur en schoven ons met één schouder voor en één schouder achter van school naar huis. Zij lette op eventuele stenen aan haar linkerkant en ik aan mijn rechterkant. Op deze manier was tenminste onze rug gevrijwaard van mogelijke belagers. Samen waren we niet bepaald sterker maar wel veiliger.

 

Toch had Lan een streepje voor. Ze woonde op een legerkwartier, waar onbevoegden, kwajongens bijvoorbeeld, niet binnen mochten. Het flatje van moeder en mij bevond zich op een universiteitscampus, die in die turbulente jaren tot volksbuurt was verklaard. Daar kon Zhang en alleman in en uit. Met als gevolg dat de ruiten van ons flatje om de zoveel tijd werden ingegooid. Na het steenwerpen maakten de pestkoppen niet eens snel dat ze wegkwamen, want toentertijd had de politie andere dingen te doen dan boeven vangen. Doodleuk stonden de jongens onder mijn raam en gierden van het lachen. Goed verdiende loon, brulden ze tussen de lachbuien door.

 

 

Tortelduiven

Op een namiddag regende het pijpestelen. Lan en ik waren als een kind zo blij. Op weg naar haar huis liepen wij gewoon midden op de stoep. In dit soort weer bleven kwajongens hoog en droog thuis en de zin verging hen om meisjes op straat te pesten. Opeens bedekte Lan haar mond en wees naar een verliefd stel in burgerkleding een paar meter verderop. Daar om de hoek! riep ze tegen mij. Mijn hart sprong mij naar de keel.

 

Al had ik Yang maar een paar dagen stiekem mogen bekijken en bewonderen, ik kon zijn postuur uit duizenden herkennen. Lan en ik keken elkaar aan van, zagen wij soms spoken? Haar broer was toch terug naar Zuid-China? Dat was nog tot daar aan toe. Yang liep arm in arm met een vrouw! Zo vanuit de verte en achter een regengordijn kon ik haar smoelwerk niet duidelijk zien, maar haar figuur loog er niet om. Ze moest femme fatale zijn. Een vampier. Bloedmooi maar ook bloeddorstig! Ze was toch niet Yangs vriendin, hè? Maar wat had dit stelletje te zoeken in de stromende regen?

 

Dweilen

Hier bleef het niet bij. Lan en ik hoorden iets zwaars boven ons hoofd suizen en wij volgenden met onze ogen het geluid. Mijn hemel! Vanaf een hoog gebouw viel een baksteen. Lan duwde mij op het laatste nippertje weg, waardoor haar linkerzij de landingsbaan van dat projectiel werd en ze op de stoep viel. Ik bibberde te hard om moord en brand te schreeuwen, maar er bleef net genoeg fut in mijn lijf over om Lan overeind te helpen en haar te vragen of ze gewond was. Spijt had ik, als haren op mijn hoofd. Hoe kon ik ervan uitgaan dat de kwajongens hun pestwerkzaamheden door het slechte weer tegen zouden laten houden?

 

Het verliefde paar (vast en zeker Yang en zijn vampier) een paar meter vóór ons schenen ogen op hun rug te hebben en schoten als één man het bewuste gebouw in. Een paar tellen later sleepten ze vier jongens als een stapeltje dweilen naar buiten en zetten hen voor onze voeten neer. Daar lagen ze, dubbelgevouwen van angst en beven, smekend om genade.

 

Lan en ik waren onze schrik op slag vergeten en wij riepen in koor, pardon, in duet, hoera! Yang is hier! De man en de vrouw deden alsof ze ons niet kenden en verdwenen als twee slierten rook om de straathoek.

 

Postboden

Zelfs als men met zijn enkels keek, kon men zien dat ik verliefd was op Yang. Dit had Lan natuurlijk ook door. Ze wou dat ze niet zijn zusje was, anders zou ze ook met hem kunnen trouwen, vitte ze. Dat was de eerste keer dat er iets tussen haar en mij kwam te staan. Enfin, ik hield zoveel van Yang dat leeftijd voor mij geen rol speelde. Hij was heel oud, al tweeëntwintig, terwijl ik amper zestien was. Ik was zo gek op hem dat ik genoegen nam met zijn oeverloze afwezigheid en zijn rare manier van komen en gaan.

 

Lan kon nooit nee tegen mij zeggen en stemde toe mijn brieven aan haar broer door te sturen, via haar ouders dan. Ik wist het donders goed. Voordat mijn brieven de deur uitgingen, waren ze eerst door haar moeder, in opdracht van haar vader, opengemaakt en gecontroleerd op kuisheid. Zolang Yang de gedichten die ik voor hem had geschreven las, vond ik alles goed.

 

Heel af en toe kreeg ik een paar zinnen van Yang terug, toegevoegd onderaan zijn brief voor Lan. Help mijn zusje om, net zoals jij, hoge cijfers te halen voor toetsen en examens, dicht pas als je het huiswerk af hebt en volg samen met mijn zusje les in Kungfu. Ik had teveel fantasie en hij te weinig, pardon, geen. Want hij schreef altijd dezelfde zinnen. Dat hij niet moe werd van telkenmaal hetzelfde liedje te zingen! Desondanks kon het horen van datzelfde liedje mijn hart wekenlang in rep en roer houden.

 

Nachtbraker

Langzamerhand varieerde Yang zijn zinnen en zijn brieven kwamen met een grotere regelmaat aan. Hij vroeg mij Lan ook te leren dichten en zei dat mijn gedichten niet leken van de hand van een zestienjarige te zijn. Ik beschouwde het als zijn liefdesverklaring. Sindsdien had ik weinig slaap nodig. Ik kon van zonsondergang tot zonsopgang gedichten voor hem pennen en de volgende dag bleef ik zo wakker als een stokstaart in wachthouding, ook al werden mijn ogen zo rood als die van een konijn.

 

Lan verweet mij dat mijn gedachten spijbelden als ik haar met het huiswerk hielp. Ik diende haar van repliek dat ik ook mijn eigen huiswerk met de Franse slag deed. Daar had ze niets van terug, temeer omdat ik me als boodschapper aanbood voor haar en voor een uit de kluiten gewassen jongen van een klas hoger, die de spil was van de basketbalploeg van onze school.

 

Bezoek

Op een dag werd er op mijn deur geklopt. Ik ging naar buiten en herkende dat mens meteen. Het betrof de vampier met wie Yang op die regenachtige dag Lan en mij te hulp schoten. Ze praatte net als Yang, geen woord teveel. Hij en zij waren weer in Beijing, zei ze. Waarom? vroeg ik. Het ging mij niet aan, ze klonk zo kort en krachtig dat mijn oren ervan tintelden. Ze overhandigde mij een briefje. Daarop stond het adres van een Kungfumeester. Lan en ik moesten les van hem nemen en onszelf leren verdedigen, beval ze mij, namens Yang.

 

Op het briefje stond ook een telefoonnummer. Ik mocht haar bellen als de kwajongens weer mijn ruiten ingooiden. Ik vroeg de vampier of ik alstublieft Yang mocht zien of spreken, heel kort maar. Ze antwoordde dat zijn werk hem niet toeliet om op een regelmatige basis met een burger te corresponderen, al helemaal niet met een burger die minderjarig was en die ook nog een heropgevoede universitaire docente als moeder had. Ik schraapte mijn moed bij elkaar en zei tegen mezelf,  het was nu of nooit. Ik vroeg of ze Yangs verloofde was. Ze keek mij aan. Als blikken konden doden, dan was ik door haar om zeep geholpen. Nee, Yang wilde niet trouwen, haar stem trilde lichtelijk. Ik wilde verder vragen, maar toen ik haar blik zag, klapte ik dicht. Bij het afscheid zei ze een zin die ik tot vandaag toe heb onthouden.

 

Yang, vertelde ze, had haar verzocht mij te helpen waar nodig, op voorwaarde dat ik hem geen brieven meer stuurde. Ook als ze niet in Beijing was, kon ik dat nummer bellen, drukte ze mij op het hart. Haar vrouwelijke collega in Beijing kon eveneens wat voor mij doen. De kwajongens zouden van een koude kermis thuiskomen als ze Lan en mij nog eens met stenen durfden te bekogelen, verzekerde ze mij.

 

Twee vreemden

Ik hield mij in en wachtte totdat de vampier vertrok. Toen pas liet ik mijn tranen de vrije loop gaan. Weken, nee, maanden achter elkaar liep ik als een zombie rond. Lan nam mij kwalijk dat ik meer om haar broer gaf dan om haar. Wat een vergelijking! Ik kon haar niet uitleggen dat het een niet het andere was.

 

Na de middelbare school ging ik studeren op de Universiteit van Beijing. Lan had het staatsexamen niet gehaald. Deze keer konden wij niet meer over wat tussen ons was komen te staan heen, gaf ze mij te kennen. Niet lang daarna was ze getrouwd met een overzees Chinees en verhuisde met hem naar San Fransisco. Terwijl ik spaarde voor een fiets, verplaatste ze zich overal op vier wielen. Sindsdien bleef ons contact beperkt tot de jaarlijkse kerstkaart. In de eerste jaren van mijn verblijf in Nederland verhuisde ik van hot naar her en verloren wij elkaar uit het oog, waardoor ik Yang onmogelijk kon traceren.

 

 

***

 

Boom en zijn bladeren

Twee dagen geleden, toen ik de kale boom en zijn dorre bladeren in de Haagse duinen zag, voelde ik een steek in mijn hart die mij in geen jaren ten deel was gevallen. Mijn ogen werden rood, maar tranen bleven achterwege. Net als de bladeren die niet ver van de bomen vielen, moest Yang evenmin bij mij weg zijn geweest. Samen met die mooie vampier, iets wat het enige minpunt was in dit geheel, beschermde hij mij nog altijd tegen kwajongens en boze geesten. Of deze gedachten op feiten konden rekenen, was voor mij een non-issue. Ik vond er troost in en dat nam geen werkelijkheid van mij af.

 

Koop Nederwonderland of andere boeken van Lulu Wang >>> >>

 

Op hoop van zon, 11, Lulu Wang

Foto: Lulu met de hond van een collega-auteur

Veilige haven

De straat achter mijn huisje grenst aan de Haagse duinen. Elke ochtend sta ik voor dag en dauw op en wandel met Boemeltje door die straat. Ik laat de zilte lucht over mijn gezicht strijken, als de zee aan rust toe is. En als het zilte nat flink uitgerust is en weer op hoge poten landinwaarts spoedt, laat ik de zilte wind mijn gezicht geselen. Nergens anders in de bewoonde wereld voel ik me zo blootgesteld aan de grillen van het ruime sop, vooral wanneer herfst op winter afstevent. Daarom loop ik graag, ook als het niet stormt, onder hoge, dikke bomen die de straat flankeren. Zo voel ik me beschut. Ik weet het, dat is maar een gevoel, want als een windhoos gestuwd door de woeste watermassa de straat op waait, is er geen stenen muur tegen opgewassen, laat staat bomen.

Als ik temidden van een rukwind haast als een heks door de lucht vlieg, veranker ik mijn aandacht op die bomen. Ze vormen voor mij een kalm oog in een cycloon. Zolang ik dicht bij de bomen blijf, ben ik veilig, is mijn idee. Gelukkig ontsteekt de zee niet elke dag in woede of tenminste, niet elk uur van de dag. Er zijn ook momenten dat het zeenat zo teder is als een moeder die haar kind zoogt. Dan staak ik mijn wandeling, kies een van de dikste en hoogste bomen uit en staar ik ernaar. Pardon, staren is niet het juiste woord. Lezen wel.

Gespitste oren

Bomen hebben veel gezien en gehoord en moeten boeiende verhalen kunnen vertellen, is mijn vermoeden. Zo hebben ze een kleine tachtig jaar geleden meegemaakt dat velen uit de wijk weg waren gejaagd, zodat het Duitse leger zich erin kon vestigen. Ook hebben ze toentertijd gezien dat de straten hier open waren gebroken, zodat de Duitsers verdedigingswerken konden bouwen; ze zijn tevens getuigen geweest van een Duitse kolonel, die mijn voormalige overburen op straat had gezet, omdat hun villa een grote kelder had. De hoge Duitse piet wilde die ruimte met ijzeren balken laten versterken tot een schuilkelder, die tijdens bombardementen dienst zou doen als het hoofdkwartier van zijn legereenheid; na de oorlog hebben ze een economische boom waargenomen, die tot welvaart en vrijheid van velen leidde. Zo rijk en vrij dat alles moest kunnen, zowel medezeggenschap in het bedrijfsleven als partnerruil in de privé sfeer.

Alleen vertellen de bomen hun verhalen niet met woorden maar met ruisende bladeren. Ik moet mijn oren spitsen en de radio van mijn interne dialoog uitzetten. Zelfs dan is het geen garantie dat ik alles versta wat de bomen zeggen. Ze zijn moeilijke boeken, die slechts voor weinigen zijn weggelegd. Het voordeel is wel dat zodra men erin zit, men nooit uitgelezen raakt. Een cabaretier van respectabele leeftijd zei eens, ‘Mijn vrouw is een interessant boek. Alleen heb ik het al uit.’ Zoiets kon hij niet zeggen over de bomen bij hem langs de straat.

Er zijn goede en slechte boeken, maar bomen vormen alleen maar goede boeken. Ik heb me vaak afgevraagd waarom het zo is, zonder een antwoord te vinden dat hout snijdt.

Vanochtend zat de zon, zoals hij in dit seizoen gewend was, onder de plak van wolken, maar gelukkig sliep de zee uit. Ik ging gauw die straat in en stond voor een dikke, hoge boom. Behalve een vogel dieper in de duinen, die het voor- en najaar door elkaar had gehaald en een paringsliedje te berde bracht, was het muisstil op straat. Zo stil dat ik sloop als een poes die op kousevoeten haar prooi naderde, anders zou ik opschrikken door het kraken van het rijp verplet onder mijn schoenen. Juist op zo’n moment zat de boom op zijn praatstoel en ratelde honderduit over vroeger, toen hij als een jonkie naast zijn gebochelde opa stond, die hem zíjn jeugdverhalen vertelde. Ik stond gefascineerd te luisteren en ineens begreep ik het.

Ruisende stilte

Men moet een vertaalslag maken om van een bomenboek wijs te worden. Ruisende bladeren laten ruimte vrij voor onze eigen inbreng, sterker nog, voor onze eigen invulling van de boekinhoud. Woorden daarentegen spreken een duidelijke taal. Dermate duidelijk dat wij een standpunt innemen. Of zijn wij het ermee eens, of kunnen wij ons er niet in vinden. Wij lezen een boek echter niet om medestanders te vinden of om tegenstanders te mijden, maar om onszelf te ontdekken. Vandaar dat een goed boek iets weg heeft van een boom. In zo’n boek wordt het echte verhaal ondergesneeuwd door een ruis.

Zo luidt de ruis van Romeo en Julia dat een familievete de liefde van twee jonge mensen onmogelijk maakt. Het verhaal onder de ruis is echter dat niet zozeer de familievete maar eerder een misverstand hun liefde de genadeklap geeft. Had Romeo geweten dat Julia niet dood maar in een diepe slaap was, had hij geen dolk in zijn eigen borst gestoken. De ruis van Oedipus luidt dat het lot onontkoombaar is. Het verhaal onder de ruis is echter dat de tragiek van Oedipus niet zozeer door het noodlot komt maar eerder door het lot keer op keer tevergeefs te ontlopen, is mijn interpretatie.

De tragiek van een boek is dat als het een duidelijke taal spreekt, het misschien niet dat zegt wat de lezer wil horen. Als een boek een verhaal in ruis verpakt, denkt menig lezer dat het maar een flutroman is. Bomen hebben hier geen last van. Daarom enerzijds lees ik ze graag en anderzijds als auteur zijnde benijd ik ze. Bovengenoemde cabaretier kan ze helemaal niet uitstaan, schat ik in. Was hij met een bomenboek getrouwd, zou hij haar nooit als een oude sok kunnen inruilen voor een jonger exemplaar, want zo’n boek krijgt hij nooit uit.

Koop Nederwonderland of andere boeken van Lulu Wang >>> >>