Boeken: In 2004 ontmoette Seringendroom haar lezers: Passages uit dit boek

paar

Amerikaanse gastdocente

Er kwam een reuzin het leslokaal binnengehuppeld. Ze stak meteen van wal. ‘I flew here! Good morning, ladies and gentlemen. Sorry that I’m a bit late–’

Dingxiang en haar klasgenoten wisten niet wat ze zagen – hoe kreeg deze vrouwelijke Goliath het voor elkaar een gigantisch lichaam als het hare zo luchtig te bewegen? Bovendien, waar haalde ze de lef vandaan om hard te lopen als een kerel? Een zichzelf respecterende vrouw diende langzaam en behoorlijk te lopen, zo, met kleine stapjes (jammer dat de lotusvoetjes waren afgeschaft, anders ging het vanzelf).
Blz. 117

Stapelbed

Dingxiang klom opnieuw naar haar deel van het stapelbed. Ze had zin die Amerikaanse grote bek over ‘mensenrechten’ en ‘vrijheid’ – met name de vrijheid om maar raak te fokken, zoveel als een echtpaar maar wilde – eens uit te nodigen een week in deze slaapkazerne door te brengen. Eén dag en één nacht moesten volgens haar volstaan om hem over te halen de één-kind-politiek toe te juichen. Per nacht werd Dingxiang minstens vijf keer wakker gemaakt door een van haar negen zaalgenoten, die het ieder op een afzonderlijk tijdstip nodig achtten een plasje te gaan doen. Dat resulteerde steevast in een hoop stommel en geauw, want ongehinderd in het donker de met bedde, tafels en stoelen volgebouwde kamer in- en uitgaan was geen sinecure.
Blz. 200

Na de sluitingstijd van de bibliotheek

Weichun liep achter haar. Hij stak zijn armen uit opdat de hordes studenten die allemaal tegelijk de poort uit wilden gaan, Dingxiang niet zouden omstoten of haar zouden wegellebogen. Zijn adem was dwars door haar hoofdhaar heen te voelen – warm en fors. Ze stond even stil, midden op haar weg naar de frisse omhelzing van de herfstnacht, en vroeg zich af waarom ze er nooit op had gelet waar hij naar rook. De welgeteld vierentwintig treden van de uitgang van de bibliotheek markeerden vierentwintig geurmogelijkheden die door haar brein fietsten. Rook hij zoet, of zuur? Fris of ranzig? Enfin, nu de massa’s studenten om haar heen geen smoesje meer hadden om haar lichaam aan te raken, zij het in de vorm van een stoot of een duw, liep Weichun discreet iets verder van haar vandaan.

‘Zullen wij de weg via de schoolkliniek nemen?’

Ze knikte.

De maan speelde verstoppertje met de wolken en van tijd tot tijd tekende zij de slanke takken van de wilgen, kaalgestript door de wellustige vingers van de herfstwind, op de asfaltweg waar Weichun en Dingxiang liepen, langzamer dan langzaam.

Het leek wel een eenvoudige vraag. Zullen we de weg via de schoolkliniek nemen? Maar beiden wisten dat dit meer dan een keuze van route was. Het was een gezamenlijk besluit om de tijd die ze samen stilzwijgend doorbrachten tactisch te verlengen.
Blz. 270-271

Echte liefdes

O ja, die man (de heer Benton) met een oerwoud op zijn gezicht en met een gloeilamp als kruin kwam naar ons leslokaal (op de Universiteit van Peking) om zijn vrouw, onze Amerikaanse gastdocente, op te halen… Ik herinner me nog hoe hij onder aan de trap voor ons lokaal stond, met die kenmerkende brede grijns van een zwaar verliefde Amerikaan, zoals je ze in romantische importfilms ziet. Benton spreidde zijn vachtige handen en zei: ‘Ik ben een geluksvogel: ik geef les op een vrouwencollege in Seoel.’ Voorts vertelde hij ons dat hij oosterse vrouwen net porseleinen popjes vond. Hij wond er geen doekjes om dat hij een paar appetijtelijke exemplaren onder zijn studenten had hervormd tot zijn schatjes. Bij die woorden legde hij zijn lange armen om mevrouw Bentons middel: ‘Maar dat is geen echte liefde. Dít is mijn grote liefde.’ Hij kuste zijn vrouw publiekelijk op de mond en zij keek hem veelbetekenend maar dolgelukkig aan.’

‘Je kunt dus wel nagaan met hoeveel vanzelfsprekendheid mevrouw Benton er haar eigen “geen echte liefdes” op na houdt hier in Beijing. Och ja, met die westerlingen moet je het niet zo nauw nemen. Het zijn net guerillastrijders – ze slapen en vechten waar ze toevallig dan wel gepland terechtkomen. Denk niet dat ik er raar van opkeek toen ik een basstem (die de heer Benton niet toebehoorde, aangezien hij in Seoel zat les te geven) in mevrouw Bentons kamer hoorde…’

Blz. 336