Openingsscène
Verlangenrode esdoornbladeren. Overal lagen ze. Op de koperbruine aarde, tussen de half afgebrokkelde bakstenen, die niet meer dan een vluchtige herinnering vormden aan de tempelklok die ze honderden, misschien wel duizenden jaren geleden hadden willen afbeelden. Centraal een zittende Boeddha, met een neergeslagen ogen, sereen en oud. Zo oud dat Hij Zijn linkerhand en rechteronderarm verloren had. De harmonie en vrede die hij aan de eeuwenjonge esdoornbomen, aan het levende fossiel – de aarde – en aan de halfverteerde bakstenen tempelklok schonk was echter nog even voelbaar vitaal als in de tijd dat mensenijke hand Zijn evenbeeld in deze gebedsplaats oprichtte.
Blz. 1
Vlekken verbergen voor haar prins op het witte paard
De lente in Chongqing was vroegrijp, net als de jongens en meisjes hier. Het was pas begin maart, maar de azalea’s bloosden van verlangen en de orchideeën kleurden ivoorwit.
Lilan werd met de dag nerveuzer. Ze kon haar gewatteerde jas niet meer dragen – daar was het veel te warm voor. Maar het zomerunifrom had een open kraag, zodat de witte plekken op haar hals zichtbaar zouden worden. Ze schreef een noodbrief naar haar ouders. Twee weken later ontving ze een postpakket vol medicijnen en zalfjes. Als een drenkeling greep ze de kans aan om tenminste die vlekken die docent Ren zou kunnen zien – op haar hals en handen – weg te werken. Koste wat kost.
Foto: Lulu met haar neef op het Plein van de Hemelse Vrede