Op hoop van zon, 9, Lulu Wang

Ik ben een grapjas. Of beter gezegd, een grapjurk? Misschien nog beter, ik ben een plaagjurk. Zo luidt een zin uit mijn vijftiende boek Nederwonderland, ‘Er zijn drie soorten weer in Nederland. Een, het regent. Twee, het waait. Drie, het regent én waait.’

Huisje op zee

Werkelijk, de duivel schijt altijd op dezelfde hoop. Alsof het nog niet erg genoeg was dat het in de herfst vaker donker, koud en regenachtig is dan wat anders, het waait ook de hemel en aarde door elkaar. Vooral daar waar ik woon, amper achthonderd meter van het Haagse stukje van de Noordzee vandaan, moet men een schoon geweten hebben. Anders zou men denken dat het straf Gods is, want om de paar dagen is het zover.

Dan rolt de zee zich uit en vormt schuimbekkend een kuil, net een reuze python die het strand ratelend aanvalt en probeert op te slokken. De zee lijkt uitgehongerd te zijn en raast landinwaarts met zo’n vaart dat de lucht trilt, de grond beeft en de wind giert. Overdag gaat het nog wel, want ik word afgeleid door mijn werk, maar ’s nachts, als ik in bed lig, voel ik des te meer de woeste vloed en zijn even verwoede companen. Mijn slaapkamer lijkt te schokken op het onstuimige ruime sop. Mijn raam lijkt te kreunen onder windvlagen en regeninslag die het, zo goed en zo kwaad als het gaat, buitenshuis tracht te houden.

Dan verstop ik met vingers mijn oren en bedek ik met een deken mijn hoofd. Godvrezend  doorzoek ik mijn geweten. Heb ik iets verkeerds gedaan waardoor het zilte nat kwaad is op mij? Al weet ik dat mooi weer geen beloning voor mijn deugd noch storm straf is voor mijn zonde, ik kan me met geen mogelijkheid voorstellen dat de zee zomaar ziedend wordt. Er moet een reden zijn, maar wat?

Teken van leven

Het voordeel van angst en beven is dat als ze mij voldoende lang in de tang houden, ze een onmisbaar onderdeel van mijn leven worden. Onmisbaar omdat als ik voor de verandering niet in bed bibber, ik me afvraag welke fout ik heb begaan waardoor het ruime sop opgehouden is boos op mij te worden. Juist, ik ben inmiddels gewend geraakt aan de drie soorten weer die Nederland Nederland maken. Zo gewend dat ik het nut van de storm inzie.

In het voorjaar bruist het van leven. IJs ontdooit. Wormen ontwaken uit de winterslaap. Grassprieten kruipen uit de grond. Bloemen springen uit de knoppen. Bladeren kruipen uit de katjes. Vogels zingen uit volle borst. De zon schijnt. De maan schittert.

In het najaar, daarentegen, vriest het. Wormen verhuizen ondergronds. Gras vergeelt. Bloemen verwelken. Bladeren verdorren. Vogels verstommen. De zon verschuilt zich  achter wolken. De maan laat verstek gaan. Waar wij ook naar kijken, zien of horen wij weinig teken van leven.

Blazen en brouwen

Moeder Natuur laat regen vallen en wind oplaaien. Ze laat golven stijgen en zeeën schuimen. Zo blaast Ze meer leven in de brouwerij, anders zou de aarde een maanlandschap vertonen en zou onze dag de film The Day After naspelen.

Noem gerust mijn verzoening met het slechte weer in het Nederlandse najaar een schoolvoorbeeld van het Stockholmsyndroom. Dankzij mijn ‘afwijkende’ opvatting van de storm kan ik volop van de herfst genieten, ook al regent het dat het giet, ook al waait het dat dakpannen ervan rondvliegen, ook al klutst de wind alles wat los en vast zit door elkaar. Dankzij de storm blijf ik wakker in dit anders doodstille jaargetij. Zolang wij wakker blijven, kunnen wij leven op hoop van zon.

Koop Nederwonderland of andere boeken van Lulu Wang >>> >>