Op hoop van zon en al het moois dat nooit voorbijgaat, 17, Lulu Wang


Het voorjaar

‘Het Chinees Nieuwjaar’ is een Nederlandse benaming voor ‘Chunjie’ – het Lentefeest. Volgens de Chinese maankalender gaat het voorjaar met het Lentefeest van start. Neem dit jaar als voorbeeld, vanaf ruim een maand geleden, 5 februari om precies te zijn, leven wij in de lente, aldus de maankalender. Terwijl het toen nog vroor, sneeuwde, hagelde en al. Men zou zeggen dat Chinezen te optimisch waren, maar de vogels vonden van niet.

Mijn ochtendritueel bestaat uit wakker worden en mijn oren spitsen. Luisteren naar mijn achtertuin, die zowat grenst aan het Haagse deel van de Noordzee. Luisteren naar de stemming van het zilte nat. Is hij blij en vredig of humeurig en weerbarstig? In het eerste geval hoor ik een paar verdwaalde vogels tjilpen; in het tweede geval fungeert mijn slaapkamer als een muziekbox. Mijn ramen trillen en mijn gordijnen bollen op en zakken in, op het ritme van de golven niet ver van mijn bed. Dan stop ik mijn oren met mijn vingers en wacht totdat ik de moed heb verzameld om de storm te trotseren, zodat ik op kan staan.  

Een paar verdwaalde vogels omdat ’s winters de meeste vogels in de bomen van mijn achtertuin stil blijven. Slechts een paar vogels die de seizoenen door elkaar hebben gehaald en zijn verdwaald op de roulette van de vier jaargetijden, zingen paringsliedjes die voor de lente zijn bestemd. Sinds het Chinees Nieuwjaar ruim een maand geleden hoor ik echter meer en meer vogels tjilpen. Een Chinese dichtregel luidt, In het voorjaar wordt het water van de rivier warmer / Dit weten de eenden eerder dan wij. Zoiets schijnt ook voor de vogels te gelden. Ze horen als het ware de naderende voetstappen van het voorjaar en ruiken de geuren van hyacinten die binnenkort uit de grond zullen schieten. Met andere woorden, Chinezen met hun maankalender zijn niet zozeer optimistisch maar ze lijken eerder op eenden en vogels.

Vogelentaal

Nederlanders of Chinezen, wij verstaan allen de taal van vogels niet, specialisten in deze uitgezonderd. Daar zit ik mee, vooral nu vogels uitgebreider zingen. Wat is de tekst van hun zang? Waarom klinken ze zo lieflijk enthousiast en daar moet toch een reden voor zijn? Dat wij sedert de Babyloniërs die een wolkenkrabber wilden bouwen met een spraakverwarring kampen, is nog tot daar aan toe, maar wat hebben wij misdaan om een spraakverwarring te verdienen met dieren in het algemeen en vogels in het bijzonder?

Terwijl mijn achtertuin opgevrolijkt wordt door vogelenzang, tast ik in het duister welke tedere woorden ze met elkaar zijn aan het wisselen. Wat mij zorgen baart is dat ik iets van hen mis. Zou het kunnen zijn dat ze ook tedere woorden tot mij richten? Die ik helaas niet versta, waardoor ze het blijven proberen met tot gevolg de eindeloze refreinen van hun zang? Proberen ze misschien ook de liefde aan mij te bekennen? Alleen al dit idee spijt mij, tot in mijn beenmerg.

Met de groei der jaren verschuift mijn behoefte zich. Van mijn behoefte aan liefde naar die aan begrip. Van beminnen naar beleven. Zielsgraag zou ik de taal van vogels willen begrijpen en op die manier hun lief en leed delen. Inderdaad, toen ik jong was, wilde ik de liefde van een ander krijgen, maar nu ik jong van hart ben, hoop ik ook een schouder onder andermans leed te zetten. De ander hoeft niet een mens te zijn, het kan net zo goed een vogel of een eend zijn. Hoe zou mijn blikveld verruimd worden als ik zonder taalbarrière in de melodieuze vogelenwereld zou kunnen vertoeven? Hoe zou een nieuwe wereld voor mij opengaan als ik toegelaten zou worden tot de flora en fauna van de gevoelstuin van een medemens?

***

Verlof

Op mijn zestiende verliet ik mijn middelbare school in Beijing en ging naar de provincie Sichuan, Zuid-China, om daar verder te leren, aan een academie voor vreemde talen. Als noorderling was ik niet gewend aan het klimaat daar, warm, vochtig en een beetje benauwd. Ik werd gauw moe en slaperig. Geen punt, vond ik. Ik had tijd nodig om te wennen aan de nieuwe omgeving. Menig andere leerling bij mij in de klas zat met hetzelfde maar vond het wel een punt.

De directeur van onze school besloot ons allen naar de dokter te sturen en toen klapte de doos van Pandora open. Het bleek dat wij naast het Sichuans klimaat ook niet waren gewend aan de Sichuanse bacteriën, die in vocht en warmte weelderig gedijden. De helft van onze klas hoefde voorlopig niet naar de les omdat die of hepatitis B onder de leden had gekregen of anti-HAV IgM positief was geworden. Ik viel onder de laatste categorie.

Toen moeder hier lucht van kreeg, was ze in alle staten, hoorde ik achteraf. Ze werkte net zo lang op de zenuwen van mijn vader dat hij geen andere uitweg vond dan aan haar verzoek te voldoen. Via via had hij geregeld dat ik tijdelijk naar huis mocht. Moeder zou mij naar een hoofdstedelijke internist brengen, voor een second opinion. Terwijl ik mijn koffer voor de terugreis inpakte, hoorde ik mijn kamergenoten tegen elkaar fluisteren. Wat een verwend nest, vonden ze mij. Zelfs hepatitis-patiënten bleven in Sichuan voor een reguliere behandeling, terwijl ik met een tikkeltje anti-HAV IgM positief hoognodig naar een specialist in Beijing moest. Die trut wilde alleen maar pronken met haar vader die links en rechts connecties had, mompelden ze.

Hoewel ik het met mijn klasgenoten eens was wat betrof mijn moeders aanstelleritis en mijn vaders geregel, wilde ik dolgraag weer naar Beijing, al was het maar voor een paar weken of een maand, afhankelijk van de diagnose van de internist aldaar. Ik miste de zon. Sichuan stond bekend om zijn mist. De zon was vaker een nevelige, oranje gloed met een kartelrand dan wat anders. Ik moest mijn voorstellingsvermogen aanspreken om de contouren van de zon te raden. Ik miste ook mijn ouders, die mij, toegegeven, verwenden, met lekkernijen en aandacht – soms teveel van het goede, enfin. Thuis was het toch leuker dan in Sichuan, waar ik slechts één mentor had die mij sporadisch een blik toewierp. Begrijpelijk, hoor. Hij moest over een vijftigtal minderjarige leerlingen waken terwijl hij maar één stel ogen had.

Begeleidster

Uiteraard liet de school mij niet alleen reizen. Ik werd begeleid door een lerares die minder geluk had gehad dan mijn klasgenoten en ik. Haar hepatitis was te laat ontdekt en chronisch geworden. Ze was doorverwezen naar een kliniek in Beijing, waar ze vermoedelijk direct na aankomst opgenomen zou worden.


Al was ze een docente, haar status scheen gelijk te zijn aan die van onze schooldirecteur. Want ze mocht op kosten van de werkeenheid reizen in een eersteklascoupé, een soft sleeper dus. Ik was maar een leerling en kreeg een ticket voor een hard seater. Zo had ik zesendertig uur kaarsrecht gezeten. Gelukkig kon ik drie keer per dag mijn benen strekken door helemaal naar de restauratiewagon te lopen. Daar trakteerde de lerares mij op roodgeroosterd varkensvlees, gestoomde karpers, gevulde paprika’s en nog meer lekkers. Voor een leerkracht was ze erg vermogend, vond ik. Of was ze gewoon gul? Trouwens, voor een gulle vrouw keek ze best streng uit de doppen. Tijdens de rit die twee dagen en twee nachten duurde, had ik de spieren van haar overigens fraaie gezicht zich geen enkele keer zien ontspannen. Ze lette op alles en iedereen om zich heen, alsof de trein vol zat met boeven die ze op heterdaad moest betrappen en vangen.

Toen wij in Beijing aankwamen, zag ik het plafond van het Centraal Station draaien. Ik probeerde stabieler op mijn benen te blijven, maar mijn hoofd duizelde en mijn lichaam beefde, in het ritme van de trein waar ik reeds uit was gestapt. Ik schudde mijn lijf en probeerde het gewiebel van de trein uit mijn systeem te wissen, tevergeefs. Met mijn zware bagage in de hand sjokte ik achter de lerares aan en deed hijgend mijn best haar in te halen. Helaas lukte het me niet. Om de paar stappen moest ze stoppen om op mij te wachten. Ongeduld stond op haar gezicht geschreven. Ik vond mezelf een blok aan haar been en zwaaide naar haar.

Mevrouw, zei ik, gaat u maar verder. Mijn ouders zouden mij komen ophalen en ze vinden mij langs dit pad wel. De juf draaide zich naar mij om en stak een vinger in de lucht. Als een kindersmokkelaar mij zou ontvoeren en aan een boer in de bergen zou verkopen, zou ik nooit meer heelhuids thuiskomen, als ik al thuis kon komen, maakte ze mij bang. Ophouden met zielig doen, zei ze tegen mij. Toen zij een jaartje ouder dan ik was, had ze vijf dagen en nachten door een oerwoud gelopen en ze moest het vlees en bloed van slangen en muizen rauw eten en drinken om honger te stillen en dorst te lessen. Ik keek naar haar frêle figuur en delicate gelaatstrekken en geloofde niets van haar broodjeaapverhaal. Dit nam niet weg dat ik mezelf zo goed en zo kwaad als het ging bij elkaar raapte om sneller achter haar aan te strompelen, het liefst zonder al te hevig op mijn benen te beven. O, wat lustte ik de wiebelende trein rauw!  Alhoewel, hoe kon ik zonder de trein in Beijing geraken? Even tanden op elkaar bijten en ik was zo thuis, hield ik me voor.

Ophalen

De wonderen waren de wereld nog niet uit. Ik had de docente zo waarlijk ingehaald! Toegegeven, geen kunst gezien het feit dat ze gestopt was met lopen. Haar normaliter strak gespannen gezicht bloeide als een roze roos op. Merkwaardig, want zelfs toen wij in de restauratiewagon van een gestoomde karper zaten te smullen straalde ze niet zoals nu. Ik volgde haar blik, gooide mijn koffer op de vloer en sprong op en neer als een Maltezer die een worst rook. Want Lans broer was mij komen ophalen!

Hij hoorde mij hem roepen en snelde naar mij toe. Ineens waren mijn benen prima in orde gekomen en ik vloog naar hem toe. Op de academie had ik geleerd om als een volwassene mensen te begroeten, namelijk door met hen handen te schudden. Ik gaf Lans broer een hand, maar hij keek niet naar maar naast mij, in de richting van mijn juf. Nu was haar gezicht geen roze roos meer, maar een rode vlag. Ze glunderde, hield zijn hand vast en liet hem niet meer los. Ik had mezelf wel voor de kop kunnen slaan. Hoe haalde ik het in mijn hoofd dat Lans broer mij zag staan, laat staan mij kwam ophalen?

Geluk bij een ongeluk was dat op dit nippertje mijn ouders waren verschenen. Moeder nam mij van top tot teen op, alsof ik een doos porseleinen servies was die ze moest uitpakken en de inhoud ervan moest controleren. Kijken of er een kop of een schotel tijdens het vervoer gebroken was. Hierna zei ze tegen mijn vader, die inmiddels mijn bagage had overgenomen, dat Sichuan niet voor niets het &Paradijs van rijst en vis& heette. Ze vonden dat ik flink was gegroeid, zeker door de goede voeding bij mij op school.

Weerzien van Lan

Moeder liet er geen gras over groeien en bracht mij de dag na mijn thuiskomst al naar een internist. Een bloedtest wees uit dat mijn anti-HAV IgM als bij toverslag negatief was geworden. Geen idee of het kwam door het kouder en droger klimaat van Beijing of simpelweg omdat er iets niet klopte met dezelfde test in Sichuan. Mijn vader hield zich aan zijn afspraak met mijn school en stuurde hen direct een brief. Ik was gezond verklaard,  schreef hij, en ze konden mij elk moment terugroepen, als ze het nodig achtten. Al vond moeder vader te snel met zijn berichtgeving – met andere dingen was hij zo traag als een slak, ze kon hem niets verwijten. Per slot van rekening was ik in Beijing vanwege mijn ziekte, die inmiddels spontaan was genezen of die ik misschien überhaupt niet had gehad.

Lan liet er evenmin gras over groeien en kwam mij ook de dag na mijn thuiskomst al opzoeken. Gelukkig was ik net terug van het ziekenhuis toen ze mij met een bezoek verblijdde en ik sprong wederom op en neer als een maltezer die een worst rook. In plaats van mij te volgen naar de woonkamer, bleef ze verstijfd in de deuropening staan en keek mij met koeienogen aan. Wat had je in Sichuan gegeten? vroeg ze mij. Ze behandelden ons als baby’s, antwoordde ik, en gaven ons elke ochtend melk te drinken. Voor de lunch hadden wij vaak vis of vlees te eten en voor het avondmaal kregen wij geregeld eieren en nog meer voedzaams voorgeschoteld, zei ik niet zonder trots.

Geen wonder dat ik zo groot was geworden! vertelde ze mij, vreemd genoeg, met het schaamrood op haar kaken. Hoe wist ze dat ik in Beijing was? vroeg ik naar de bekende weg. Want ik wilde uit haar eigen mond horen dat ze het van haar broer had vernomen. Alleen al zijn naam klonk als muziek in mijn oren. Haar broer was ook naar het station gegaan, antwoordde Lan. Hij moest zijn oud-collega ophalen en naar het ziekenhuis brengen.

Pak van mijn hart

Zijn wat? sloeg mijn stem over. Geen wonder dat die twee zo hartelijk tegen elkaar deden, terwijl ik erbij stond! Dat ze zich niet schaamden voor het publieke vertoon van intimiteit, nou ja, van kameraadschap dan. De lerares had tijdens een opdracht de kruisbanden van haar knieën gescheurd en kon haar werk niet meer doen, vertelde Lan. Maar ze had nog wel een diploma voor de Engelse taal en daarom een aanstelling gekregen bij ons op school. En voor wie had ze haar kruisbanden opgeofferd? Voor Lans broer. Om hem te beschermen tegen boeven. Ze was dus een heldin en werd overal met egards behandeld, aldus Lan.

O zo! slaakte ik een zucht van opluchting. Mijn juf was dus niet de vriendin van Lans broer, alleen een partner op het werk geweest. Ik maakte nog kans om zijn hart te winnen, dacht ik bij mezelf. Ik trok Lan de woonkamer in, waste en schilde een appel. Terwijl ik haar ervan zag smikkelen, vroeg ik haar of ik haar mocht weerzien, bij haar thuis. Ze klonk opeens onverbiddelijk, op één voorwaarde, namelijk, ik mocht niet als een dolle hond op en neer springen als ik haar broer daar aantrof. Geen probleem! knikte ik gretig, maar Lan, waarom mocht ik niet springen? Ze meed oogcontact met mij en ging er niet op in. Mijn nieuwsgierigheid rees de wok uit en ik herhaalde de vraag net zo vaak totdat ze bloosde.

Ze mompelde dat ik mijn moeder moest vragen een beha voor mij te kopen. Gauw boog ik mijn rug, kon… kon ze dwars door mijn gewatteerde jas zien dat mijn borsten waren gegroeid? Erger nog, had haar broer soms gezien dat mijn borsten rezen en daalden toen ik in het Centraal Station Beijing als een Maltezer dartelde? Ze dacht hardop, nu snapte ze waarom ze hem gisteren hoorde zeggen dat Lulu een grote meid was geworden. Kortom, zei Lan, ik mocht niet huppelen, moest langzaam lopen en vervolgens stil zitten als ik bij haar op visite kwam.  

Toen moeder van haar universiteit thuiskwam, informeerde ik bij haar hoe een beha in zijn werk ging. Of ik wel mocht huppelen en rennen als ik zoiets zou dragen. Ze keek mij indringend aan maar zei verder niets. De dag daarna ging ze vroeg de deur uit en kwam terug met iets wits, bobbeligs en stijfs. Ik voelde dat ding al in mijn vlees snijden. Moest ik voortaan hiermee mijn bovenlijf insnoeren en kastijden? Alhoewel, ik dacht aan Lans broer en vond troost in de gedachte dat als ik dat marteltuig zou dragen, ik wel mocht springen zodra ik hem weerzag.

Sneu

De volgende ochtend raffelde ik het ontbijt af en vroeg moeder of ik naar Lan mocht. Wij hadden veel om bij te kletsen, over onze oude school en klasgenoten, jokte ik een beetje. Moeder zei dat ik net hersteld was van anti-HAV IgM positief en beter het bed kon houden, maar vader was coulanter. Hij vermoedde dat vandaag of morgen een brief van mijn academie in de bus zou vallen. Ik zou waarschijnlijk verzocht worden om de eerste de beste trein te nemen en de les in Sichuan te hervatten. Laat het kind lekker spelen nu het nog kon, haalde vader moeder over de streep.

Ik schoot de deur uit en snelde naar Lans huis. Helaas trof ik daar haar broer niet aan. Hij was kippensoep, appels en peren gaan brengen naar de lerares in de kliniek, vertelde Lan mij. Ik keek blijkbaar zo sneu uit mijn doppen dat Lan zich gepikeerd voelde. Was onze vriendschap niets meer waard nu ik verkikkerd was op haar broer? merkte ze op.  

Wie was verkikkerd?! haastte ik me te zeggen. Op wie? Ze wierp mij een veelbetekenende blik toe en gaf mij te verstaan dat ik een lafaard was. Als zij iemand leuk zou vinden, zou ze het niet ontkennen, niet voor zichzelf, niet voor haar boezemvriendin, voor wie dan ook niet. Ik trok nogmaals aan haar arm en verzocht haar met klem niet aan haar broer door te laten schemeren wat ik voor hem voelde. Hij zou mij uitlachen, zei ik, want ik was niet zo knap als de lerares en ik had mijn leven niet op het spel gezet om zijn leven te redden. Eerlijk was eerlijk, dacht ik stiekem, zelfs als de lerares niet lachte en nors keek, was ze nog een plaatje. Dit had ik niet willen inzien maar dit zag Lans broer beslist wel.

Lan leidde mij naar haar eigen kamertje, trok een lade open en liet haar recente huiswerk voor tekenen en schilderen zien, waar ze een 9 voor had gekregen. Ze was ook verliefd, nam ze mij in vertrouwen, maar dan op een kunstzinniger iemand dan haar broer, namelijk haar leraar tekenen en schilderen. Ze ging naar de keuken, pakte een bezem beet, hield hem hoog in de lucht en keek vastberaden straal vooruit. Precies zoals een fotomodel afgebeeld op de posters, die overal geplakt waren, op boomstammen, lantaarnpalen, huismuren, bussen en bakfietsen. Op de posters droeg dat strijdlustige model een mosgroene legeruniform en zwaaide met een penseel ter grootte van een hooivork, waarmee ze politiek correcte slogans op boomstammen, huismuren enzovoorts kalligrafeerde. Het speciale van deze leraar was dat hij eerst een persoon met erbij passende gebaren en gelaatsuitdrukkingen nabootste en dan pas de hele klas het figuur liet schetsen, richtte Lan haar gezicht verzaligd ten hemel terwij ze met hem dweepte.

Leraarskleren

Nee toch, schoot mij iets te binnen, die leraar kende ik nog van vroeger! Hij had een blik als een röntgenapparaat en kon dwars door mijn winterjas mijn ribben tellen. Ik kreeg koude rillingen telkens als hij naar mij loerde. Was Lan op hém verkikkerd?! Ik begreep het echter wel, want hij kon inderdaad veinzen lief en aardig te zijn. Ik duwde Lan zowat van haar stoel af en verhief mijn stem, hij was een wolf in leraarskleren! Stttt, gauw bedekte ze mijn mond. O wee als haar ouders erachter zouden komen dat ze een groot mens leuk vond. En als haar broer dit zou weten, zou hij de leraar dubbelvouwen, plat trappen en in de vuilnisbak douwen.

Ik debatteerde met mezelf. Zou ik Lan wel of niet vertellen over de röntgenogen van die griezel? Als ik het zou doen, zou ze mij geheid verkeerd begrijpen. Alsof ik haar het geluk niet gunde. Als ik het zou laten, zou ik met lede ogen haar in zeven sloten tegelijk zien lopen. Ik zat net te dubben wat wijsheid was toen ze zelf een ‘oplossing’ aandroeg. De druiven waren zuur, klonk ze verontwaardigd. Een paar leerlingen hadden de leraar bij de schooldirectie aangegeven, als aanrander. Je reinste onzin, riep ze. Die meiden waren stinkjaloers omdat hij Lan liefhad, en niet hen.

Wathad? Liefhad? Ik kreeg het benauwd en schudde Lan door elkaar. Mijd die leraar als hepatitis B! Nu keek ze even sneu als toen ik hoorde dat haar broer niet thuis was. Hoe kon ze hem mijden? klonk ze opeens huilerig. Hij was inmiddels ontslagen en nergens meer te bekennen. Toch hield ze van hem, keek Lan mij boos aan, alsof ik hun liefde een strobreed in de weg had gelegd, al had ik het dolgraag willen doen. Haar gevoelens voor hem bleven, als de zon overdag en de maan ’s nachts, hoeveel aantijgingen die tros zure druiven ook naar het hoofd van haar idool slingerde.

Ik slaakte wederom een diepe zucht. Ditmaal omwille van Lan. Als het aan mij lag, mocht dat stel röntgenstralen voorgoed doven en uit Lans buurt verdwijnen. Nu er een pak van mijn hart was en ik Lans broer toch niet te zien kreeg, zei ik dat ik er vandoor moest. Moeder wachtte thuis op mij, jokte ik wederom een beetje. Du moment dat deze woorden over mijn lippen rolden, voelde ik me rot. Sinds wanneer verwaterde onze jarenlange vriendschap en ik als een audodidact leerde liegen alleen maar omdat wij ons hart hadden toevertrouwd aan een man die of onbereikbaar was of onbetrouwbaar?

Begeleider

De dag van de waarheid kwam. De brief van de academie viel, zoals vader had zien aankomen, een dag later in de bus. Ingesloten was een enkeltje hard seater. Moeder  werkte net zo lang op de zenuwen van vader dat hij niets anders kon dan op zijn werk een interlokaal telefoontje naar mijn school te plegen. Of het tegen de regels zou zijn als wij zelf zouden bijbetalen om het ticket te upgraden naar een hard sleeper. Moeder had er van tevoren een argument voor bedacht, dat mijn vader kon aanvoeren om mijn school te overtuigen. Ik was pas hersteld van anti-HAV IgM positief en kon de lange reis beter iets minder vermoeiend afleggen.

Toen moeder haar zin had gekregen en vader op het punt stond mijn kaartje in te ruilen, kwam ze met een tweede vraag. Of vader naar een collega zou zoeken die binnenkort ook naar Sichuan zou gaan. Ze kon mij toch niet in mijn eentje achtenveertig uur laten reizen? Hoewel vader vond dat moeder een ster was in het zien van een spook op elke straathoek, was hij het ditmaal wel met haar eens. Alleen, waar vond hij iemand die toevallig een dezer dagen naar Sichuan moest, die ook nog te vertrouwen was? Hij belde opnieuw interlokaal naar mijn academie. Zodra hij een begeleider voor mij vond, zou mijn terugreis aanvangen, luidde zijn belofte.

Moeder maakte zich geen zorgen. Ten eerste omdat vader in Sichuan had gewerkt en heel wat oud-collega’s kende die daar waren gebleven en regelmatig tussen Sichuan en Beijing pendelden. Ten tweede omdat ze heimelijk hoopte dat vader zo een twee drie niemand kon vinden, want dan had ze een smoes om mij langer bij zich te houden. Hoe ik dit wist? Normaal gesproken, als moeder iets wilde, moest ze het al gisteren hebben, maar nu? Dagen gingen voorbij en ze had geen enkele keer bij vader geïnformeerd hoe het met mijn begeleider vorderde.

Beijing kende maar twee seizoenen. Winter en zomer. De overgang van vrieskou naar bloedheet was zo abrupt dat er geen tijd voor lente overbleef. Ik had mijn gewatteerde jas nog niet uitgetrokken of ik moest mijn dunne blouses uit de kast halen. Precies een week nadat de school mij had opgedragen me in Sichuan te melden, kwam vader thuis met goed en slecht nieuws. Er ging een jonge collega van hem naar Sichuan, morgen wel te verstaan, maar de tijd was te kort om voor mij een hard sleeper te boeken. Ik moest dus de treinreis alsnog rechtop zittend afleggen. Moeder durfde er geen nee tegen zeggen, want ik had al lang genoeg op een begeleider gewacht. Deze kans moest ik met beide handen aangrijpen, punt uit.

Vader vertelde ons dat die jonge collega Gang heette, zoon van een hoge piet. Niet zo’n big shot als Lans vader met een bodyguard en al maar twee rangen hoger dan mijn vader. Gang was sinds vier jaar verbonden aan dezelfde werkeenheid als mijn vader en hij moest regelmatig naar Sichuan op werkbezoek. Met andere woorden, mijn vader kende Gang en zijn familie voldoende om mij aan hem over te laten. Had ik mijn vader een jaar geleden zo horen praten, zou ik hem voor een snob hebben uitgemaakt. Waarom moest hij het over rangen en standen hebben terwijl het simpelweg om een medereiziger ging? Maar sinds ik op de academie zat, merkte ik aan menig detail verschillen tussen mensen, die keurig en discreet in groepen waren verdeeld. Zo had ik geleerd om aan de voorzieningen die eenieder was toebedeeld af te lezen tot welke rang die behoorde. Vader was geen snob maar realistisch. Wilde ik me in de grotemensenwereld handhaven, diende ik ook statusbewust te zijn.

De volgende ochtend was ik vroeg uit de veren. Al zou mijn trein pas in de namiddag vertrekken, ik wilde ruim van tevoren gepikt en gedreven klaar staan. Moeder gaf mij haar eigen nieuwe blouse cadeau, die ik mocht aantrekken en vertelde me dat een net meisje zich langzaam diende te bewegen. Met andere woorden, ook al had ik een beha aan, ik mocht niet meer springen en dartelen. Vader legde een nieuw schrift in mijn koffer. Ik dichtte toch graag? Waarom hield ik geen dagboek bij? En, voegde hij eraan toe, vergeet niet eens per week naar huis te schrijven, afgesproken? Tranen welden uit mijn ogen. Ik kreeg spijt dat ik een half jaar geleden per se naar Sichuan wilde om zo hoognodig Engels te leren. Destijds wilde ik het doen om Sheng te ontlopen en te vergeten. Nu ontliep ik ook mijn ouders, die mij op dat moment van afscheid dierbaarder leken dan ik ooit had bevroed.

Bij de ingang van het Centraal Station Beijing liep vader regelrecht naar een jongeman die links en rechts stond te kijken. Begroet oom Chen, beval vader mij. De jonge meneer bloosde maar zei verder niets. Moeder stapte naar voren en zei tegen vader, laat Lulu Gang gewoon bij zijn voornaam noemen. Dat was waar ook, krabde vader aan zijn hoofd. Gang was begin twintig en verschilde maar vijf, zes jaartjes met ons kind. Gang bloosde weer, bleef zwijgen maar oogde zichtbaar opgelucht. Vervolgens knikte hij tegen mijn ouders, alsof hij hen verzekerde dat hij mij veilig en al naar mijn school zou brengen. Terwijl mijn ouders hem bij voorbaat voor de goede zorg dankten, stak hij zijn hand uit, nam mijn zware koffer over en schudde zijn hoofd. Moeder begreep hem meteen en beaamde, juist, het was nergens voor nodig om met zijn drieën het kind naar het perron te begeleiden. Wij gaan maar, zei ze tegen vader en ze lieten mij moederziel alleen achter, weliswaar met een vreemde meneer aan mijn zij, maar toch.

Hard seat


Voordat wij in de trein stapten, stak Gang zijn hand nogmaals uit. Gek genoeg, ik begreep hem ook. Wilde hij mijn kaartje zien? Hij knikte en liep met mij mee naar mijn treinstel. Hij legde mijn koffer op het rek boven mijn hoofd, schreef op een briefje het nummer van zijn coupé –  een hard sleeper, zag ik, legde het briefje in mijn hand en ging weg. Ik zag zijn rug en miste Lans broer, die een stuk langer en gespierder was. Wat moest een man met een slank figuur en fijne gelaatstrekken? Zo leek Gang op een ‘slagroomjongen’ uit klassieke Chinese romans zoals Droom van de rode kamer ;. Als er een lentebries opstak, zou hij als een rozenblaadje weg worden gewaaid. Ja, ik overdreef, niet een beetje ook, maar wees eerlijk, hoe kon Gang met zijn dunne armen en smalle taille boeven vangen en hen geboeid en al bij het politiebureau afleveren, hè?

Witte rijst met kippenvlees en sperziebonen! Ik werd wakker door het roepen van een conducteur die aan een voedselkar duwde. Etenstijd. Ik tastte in mijn tasje voor de portemonnee, stond op en wilde net een portie halen of ik zag in de verte een zwaaiende vinger van Gang. Hij liep ongeduldig achter de conducteur met haar slakkengang aan, want iedereen had trek en moest wat kopen,en dus een file van hier tot ginder. Ik zette mij braaf neer en wachtte totdat de conducteur met haar karretje voorbijging.

Eenmaal bij mij aangekomen, haalde Gang mijn koffer van het bagagerek en gebaarde mij deze open te maken. Vervolgens wees hij naar mijn pyjama, handdoek en tandenborstel. Ditmaal snapte ik hem niet. Toen zei hij de eerste woorden sinds onze ontmoeting. Neem de spullen mee, boog hij naar mijn hoogte en fluisterde, want direct na het avondeten kon ik bij hem in de hard sleeper terecht. Waar ging hij dan slapen? riep ik. Hij keek om zich heen en nam mij vlug bij de medepassagiers vandaan. Onderweg naar de restaurantiewagon gaf hij mij zijn kaartje en vroeg naar het mijne. Nu vatte ik het. Hij zou de nacht op mijn zitplaats doorbrengen en als de conducteurs ’s nachts onze kaartjes kwamen controleren, kon ik het zijne en hij het mijne tonen. Ik wilde tegenstribbelen, maar hij gebaarde mij stil te zijn.

Anders dan mijn lerares, trakteerde Gang mij niet op geroosterd varkensvlees of gebakken karper, maar op een bord mierzoete rijstepap. Ik had spijt dat ik daarnet en plein public riep waar hij dan ging slapen? Daarom zocht ik zijn oor op en fluisterde erin, zag hij mij soms voor een baby aan? Wie at nou pap als hoofdmaal? Hij klopte op zijn rechterzij. Ahá, zei ik, hij zag mij voor een hepatitis patiënt aan. Daar had hij een punt, knikte ik. Volgens de traditionele Chinese geneeskunde kon men met een leveraandoening zo min mogelijk dierlijk vet in het het dieet hebben en iets meer suiker dan normaal.

Ik lepelde de pap op en moest heimelijk lachen. Tegen de tijd dat ik op het Centraal Station Chengdu, de hoofdstad van Sichuan, uitstapte, had ik het diploma voor de doventaal gehaald. Voor de zoveelste keer miste ik Lans broer. Hoewel hij even zuinig met woorden omsprong als Gang, hij liet mij zelden gissen naar zijn bedoeling, want hij had sowieso weinig tegen mij te zeggen. Gang daarentegen scheen met een buikvol woorden te zitten, die hij aan mij kwijt wilde. Toch was ik eerder gefascineerd door Lans broer die niets met mij te maken wilde hebben dan door Gang die van alles aan mij wilde vertellen, weliswaar stilzwijgend, mits ik er oren naar had. Had ik soms een schroefje in mijn bovenkamer los, waardoor ik aan zelfkastijding deed? Werkelijk, sinds ik met een beha mijn bovenlijf insnoerde, aanvaardde ik pijn als een noodzakelijk kwaad, nee, sterker nog, als het toegangsbewijs voor plezier.  

Hard sleeper

Ik werd midden in de nacht wakker, kroop uit eigenlijk Gangs bed en tastte slaapdronken mijn weg naar mijn oorspronkelijke zitplaats. Toen ik mijn treinstel binnentrad, stond Gang direct op. Zo te zien was hij de hele tijd wakker gebleven. Hij keek mij geërgerd aan met als onderliggende tekst, wie had mij toegestaan om hier te komen? In het holst van de nacht? Ik zei dat ik genoeg had gerust en dat hij nu aan de beurt was. Hij sloot zijn ogen en liet mij doodleuk voor hem staan, blijkbaar in de hoop dat ik zoetjes aan met hangende pootjes af zou druipen. Door schade en schande wijs geworden durfde ik niet meer in de aanwezigheid van de medepassagiers tegen hem te zeggen dat wij van plaats terug moesten ruilen en ik droop, precies zoals Gang het had gewild, terug naar mijn, pardon, zijn hard sleeper.

Ik kon de slaap niet meer vatten en telde de minuten totdat het eerste straaltje ochtendgloed via een raampje mijn coupé binnendrong. Holder de bolder ging ik naar Gang en hijgde als een os toen ik hem bereikte. Al oogde hij vermoeid en bleker dan de avond daarvoor, hij verkeerde in een prima stemming. Hij gebaarde mij rustig op adem te komen en toen het zover was, stond hij op en nam mij mee voor ontbijt in de treinrestauratie.

Ik zei dat ik alleen mijn bord pap op wilde eten als hij beloofde naar zijn bed te gaan en een gat in de dag te slapen. Hij knikte en oogde nog vrolijker dan daarnet. Ik zag in de weerspiegeling van een raampje mijn twee rode wangen. Zo zag ik er best gezond uit, voor een hepatitis verdachte. Nu snapte ik waarom hij zo blij was. Ik was flink uitgerust en hij was niet voor niets opgebleven. Ik vroeg om een tweede portie pap en wachtte niet totdat hij mij met zijn blik om tekst en uitleg vroeg. Zo kon ik de lunch overslaan en hoefde hem niet te storen, zei ik. Dan kon hij aan één stuk rusten, tot aan het avondmaal – men voelde toch geen honger als men sliep? Hij lachte toen hij dit hoorde. Dat was de eerste keer dat ik hem zo vrolijk zag. Hierdoor leek hij sprekend op een slagroomjongen, met zijn roze lippen en bleke wangen.

Riksja

De twee dagen en nachten in de trein vlogen voorbij. Toen ik in het Centraal Station Chengdu uitstapte, draaide het plafond niet boven mijn hoofd noch trilden mijn benen. Gang liet mij binnen het station wachten en ging zelf naar buiten om te informeren naar mijn streekbus. Hij kwam terug met de mededeling dat de eerste bus naar het adres van mijn school pas morgenochtend om zeven uur reed. De euforie die ik ervoer toen ik zo fris als een hoentje uit de trein stapte, verdampte, maar ik maande mezelf niet te klagen). Ik kon toch niet alles naar wens hebben? Én een voorspoedige treinreis én een directe aansluiting met mijn bus?

Gang zag mijn hangend hoofd en zei dat het gasthuis van zijn werkeenheid waar wij vannacht zouden verblijven in hartje Chengdu lag. Zodra wij ons in het hotel hadden geïnstalleerd, zou hij mij rondleiden in de Smulstraat. Daar zou hij voor mij een portie Sichuanse specialiteit bestellen, wantansoep met varkensgehakt, koriander, lente-uitjes en sesamzaadjes. Mijn mond overstroomde toen ik aan vlees dacht, vooral na twee dagen en zes maaltijden niets dan gezonde pap en gestoomde groente te hebben doorgeslikt. Gretig dribbelde ik achter Gang aan, in de richting van het gasthuis onder de rook van de Smulstraat.

Du moment dat ik een stap buiten het station zette, werd ik bij wijze van spreken gewikkeld in een wollen deken. O moedertje, wat was het heet! En vochtig! En drukkend! Door die ene week in Beijing was ik haast vergeten hoe erg het met het Sichuans weer gesteld kon zijn. Ik hapte naar lucht terwijl ik een zweetdouche onder mijn kleren kreeg. Gang zag mij zuchten, vertraagde zijn voetstappen en liet mij op de stoep staan. Zelf stak hij de straat over en riep naar een van de riksja jongens, die allen met een handdoek om hun hals en een strohoed op hun hoofd de een nog luider dan de ander schreeuwdend klanten stonden te werven. Zoiets had ik alleen in speelfilms over de Qing-dynastie gezien en was allang uit het straatbeeld van Beijing verwijderd, maar wij zaten nu in Sichuan…

Gang zette mijn koffer in de riksja, vertelde de jongen – eigenlijk een opa, een graatmagere – de naam van ons gasthuis en betaalde hem vooraf. Ik sprong uit de wagen. Geen sprake van, gaf ik Gang te kennen, hij ging mee of wij liepen beiden naar ons hotel! De riksja opa veegde met zijn handdoek dikke zweetdruppels af die gutsten uit zijn kruin met erop welgeteld drie grijze haartjes en wachtte totdat wij het eens zouden worden.

Wijzend naar het bankje in de riksja zei Gang, daar konden toch geen twee mensen en hun grote koffers in? Toen de opa dit hoorde, snoerde hij zijn stoffen broekriem vaster dan het al was en kwam tussenbeide. Maakt u zich geen zorgen, meneer en juffrouwtje, lachte hij ons vriendelijk toe. Onze bagage en wijzelf pasten er allemaal in, daar had hij ervaring mee, aldus de grijsaard. Hierna tilde hij Gangs zware koffer op, legde die op mijn bankje, tegen mijn rechterbeen aan, en nodigde Gang ook te komen zitten. Mijn ogen werden nat en ik deed mijn best om de tranen binnen de perken te houden. Nog een jaartje dan werd ik een volwassene en Gang was in de kracht van zijn leven, maar wij lieten een bejaarde ons en onze bagage voorttrekken,  onder de schroeiende zon en in de drukkende lucht. Gang zag mijn rode oogkassen, wreef in zijn handen en wist zich duidelijk geen raad. De opa zag de kans schoon om op zijn zadel te klimmen, waarna hij ijverig op de pedalen begon te trappen.

Ik voelde frisse lucht langs mijn wangen glijden en de randen van onze koffers tegen mijn rechterbeen stoten. De opa scheen sneller te been dan Gang en ik. Met een flinke vaart fietste hij op de door de zon kleverig gebakken asfaltweg en blauwe aderen kronkelden als regenwormen op zijn bruine armen en kuiten. Opeens stopte hij en bood ons zijn excuses aan. Door de haast was hij vergeten de stoffen zonwering voor ons open te trekken. Zo reden Gang en ik, met onze bagage tussen ons in opgestapeld en met een koel dakje boven ons hoofd naar onze plaats van bestemming.

Ik deelde een kamer met een tante in een lange groene jurk met gele strepen. Ze was op doorreis en zou morgenvroeg haar man die iets buiten Chengdu werkte, opzoeken. Dit vertelde ze in ruil voor informatie over mij. Ik zei dat ik ook op doorreis was en zou morgenvroeg met de streekbus naar mijn middelbare school gaan. De meisjes van tegenwoordig, schudde ze haar hoofd, veels te vroegrijp. Zo jong maar al voorzien van een blik die mannen uit de tent lokte. Wie was de sierlijke jonge heer die mij hierheen had gebracht? ondervroeg ze mij. Ik nam een handdoek en sloot mij af in de badkamer. Dit was een hotelkamer, geen verhoorkamer, wilde ik het op die manier aan haar laten merken.

Stad van vermaak en vertier

Tegen zessen was de avond al gedaald. Chengdu bevond zich in een bassin. De bergen eromheen namen het zonlicht minstens een uur eerder weg dan in Beijing, had ik de indruk. Na een douche, ditmaal met water, voelde ik me kiplekker. Gang klopte op mijn deur en ik volgde hem op de voet, het gasthuis uit en de stad in. Al was de zon achter de bergen verborgen, de madeliefjes op de bermen hingen nog steeds hun kopjes en de cicaden in de bamboebossen slaakten nog steeds zuchten uit wegens de hete lucht die laag bleef hangen.

Gang liet mij nogmaals op de stoep staan, zocht een riksja jongen uit die niet zo bejaard oogde als die van vanmiddag, stapte eerst zelf in de wagen, stak zijn hand uit en wilde mij er ook in helpen. Ik keek de andere kant op en mokte binnensmonds. Dat wij vanmiddag ons door een oude opa voort lieten trekken, was al erg genoeg maar viel enigszins te vergoelijken. Wij hadden net een lange reis achter de rug en moesten veel bagage met ons meeslepen. Nu wij niets bij ons hadden en nu ik nota bene de Smulstraat kon ruiken, moesten wij ons voor dit kippeneindje weer laten voorttrekken? Hoewel deze riksja jongen niet zo’n grijsaard was als die van vanmiddag, hij was minstens twintig jaar ouder dan Gang en nog meer jaar ouder dan ik. Ik moest wederom aan Lans broer denken. Als hij hier was, zou hij niet alleen onze bagage eigenhandig en te voet naar het gasthuis sjouwen maar ook aan alle riksja’s die hij tegenkwam, duwen als die bergop moesten. Gang zag mij treuzelen, was al bezig uit de wagen te stappen toen de riksja man diep voor ons boog en ons vriendelijk toelachte. Te vriendelijk, vond ik. Opeens had ik met hem te doen. Hij probeerde ons als klanten te behouden om straks thuis brood op de plank te krijgen. Gauw ging ik op het bankje in de riksja zitten, voelde de wagen subiet optrekken en hoorde de bestuurder uit volle borst zingen.

Nu ondervond ik aan den lijve wat de spreuk betekende, Chengdu is een stad van vermaak en vertier. Echt waar. Niemand bleef thuis en iedereen was op de been. Sommigen stonden voor de kraampjes straatvoedsel van talloze soorten en smaken te proeven, anderen zaten gehurkt op de stoep theedrinkend te schaken of theedrinkend naar schaken te kijken. Zonder elleboogwerk kwam men geen stap vooruit, maar er werd niet gehaast of geruzied. De Chengdunezen schenen het duwen en trekken, voordringen en tegen elkaar botsen te ondervinden als een onmisbaar deel van hun avondplezier. Een en ander hield in dat onze riksja man moest zigzaggen langs de spleten in de even vlug zich vormende als dichtslibbende mensenlava. Telkens als hij een voetganger ontweek, schommelde onze wagen. Omdat er geen bagage meer tussen Gang en mij torende, stootten onze armen tegen elkaar aan zodra de riksja een plotselinge beweging maakte.

Scherpe bochten


In het begin had ik het niet door, maar na een poosje schrok ik me lam. Waar kwamen de elektrische schokken vandaan die zich van mijn arm als een olievlek naar de rest van mijn lichaam verspreidden? Ik kneep in mijn dij en verfoeide mijn malle zelf. Ik zat op een bankje, niet op een elektrische stoel. Dus waar sloeg de netspanning nou op? Voordat ik mezelf tot orde riep, zigzagde onze wagen opnieuw en ik voelde nog meer schokken. Toen ik klein was, vertelde moeder mij dat als ik een vinger in het stopcontact zou steken, ik dood zou gaan. Maar de elektrische schokken die nu door mij heen sjeesden voelden niet dodelijk aan. Integendeel. Ik werd een ongekend genot gewaar. Iets nats en warms plakte aan mijn arm. Logisch, dacht ik. Ik had een blouse met korte mouwen aan en zweette van top tot teen. Wacht, trilde ik soms haast onbeheerst omdat mijn rechterarm per ongeluk de linkerarm van Gang aanraakte telkens als onze riksja een scherpe bocht maakte? Ik schoof mezelf zo ver mogelijk van Gang vandaan, maar het hielp van geen meter, gezien de beperkte ruimte binnen het wagentje. Sterker nog, als de riksja een uit het niets opduikende voetganger moest ontlopen, kantelde onze wagen zo steil dat niet alleen onze rechterarm maar ook onze rechterbeen tegen elkaar stootten.

Vanaf welk moment wist ik niet, maar hoe verder onze rit vorderde hoe minder ik Gangs nabijheid schuwde. De gekke gewaarwording die mij aanvankelijk in de war bracht werd met elke schommeling van de riksja aangenamer om sluipenderwijs verslavend te worden. Ik wou dat Gangs arm en been ook tegen de mijne kwamen als de riksja geen plotselinge manoeuvres maakten. Al durfde ik Gang niet aan te kijken, ik wilde zielsgraag weten of hij hetzelfde had. Anders waarom probeerde hij niet verder van mij op te schuiven? Bovendien, hoe langer wij in de wagen zaten, hoe dichter zijn linkerbeen tegen mijn rechterbeen aanstond. Was de wagen te smal of ons gevoel te scherp?

De Smulstraat stelde niets voor. Of leek het zo? Zwijgend liepen Gang en ik langs de kraampjes. Hij noch ik dacht aan eten, scheen het. Ik wilde zo snel mogelijk terug naar het gasthuis, zei ik, en te voet graag. Nadat hij mij naar de deur van mijn hotelkamer had gebracht, keken wij twee verschillende kanten op terwijl wij elkaar goede nacht wensten.

De volgende ochtend zette hij mij samen met mijn bagage op de bus en ik hield mijn poot stijf  toen hij aanstalten maakte ook een kaartje te kopen om mij helemaal naar de school te brengen. Nee, zei ik, de bus stopte voor in de ingang van mijn school en ik wilde niet door mijn klasgenoten uitgemaakt worden voor een klein kind dat een babysitter nodig had.

Voordat de bus mijn bestemming bereikte zag ik al mijn mentor bij de halte posten. Hij tilde mijn koffer op en keek mij raar aan, alsof hij mij niet kende. Hierna zei hij dat ik de blouse uit moest trekken en de schooluniform aan moest doen voordat ik mijn klasgenoten in de slaapzaal ging begroeten. Wij zaten op school, klonk hij misprijzend, niet op een feestje. Ik keek naar de nieuwe blouse die ik net van moeder cadeau had gekregen en miste thuis. Nog meer miste ik Lans broer. Als hij mij naar Chengdu zou begeleiden, zou hij alles met de hand en te voet hebben gedaan en niets van een riksja willen weten. Dan zou hij, mij immers als lucht beschouwend, mij niet in de war hebben gebracht met vreemde maar verslavende trillingen door mijn lijf.  

Naar de universiteit

Sinds de invoering van de openstellingspolitiek waren universiteiten na een decennium heropend. Mijn moeder mocht weer colleges geven. Eenieder die het staatsexamen had gehaald mocht hoger onderwijs genieten, ongeacht of zijn ouders of de ouders van zijn ouders in politiek correcte klassen waren ingedeeld. Dankzij mijn studie op de academie kwam ik met hoge cijfers door het staatsexamen heen en ik was toegelaten tot de Universiteit van Beijing, de beste in China.

Lan had het examen niet gehaald en was geëmigreerd naar volgens zeggen, althans toen, het land van melk en honing, de Verenigde Staten dus. Haar broer liep tegenwoordig met een stok omdat zijn bekken was verbrijzeld tijdens het uitvoeren van een opdracht. Hij verliet zijn werkeenheid en ging in het vastgoed zitten, dat in China booming business was aan het worden. Geen idee waarom hij toch niet met mijn lerares was getrouwd. Zijn echtgenote scheen een beeldschone danseres te zijn. Ze hadden een zoontje gekregen en woonden in een huis groter dan dat van zijn vader. Dat was alles wat ik over hem had gehoord. Sinds Lans vertrek naar Amerika kon ik moeilijk alsnog bij hen thuis over de vloer komen en wist ik verder weinig over die familie.

Op het terras

Het was zomervakantie. Mijn eerste sinds mijn universitaire studie. Ik zat thuis vader te helpen. Wij moesten de boekenplanken en de metalen steunen ervoor van een muur in onze zitkamer verwijderen. Zo zouden wij een plek vrij maken voor een nieuwe kast die de dag daarna bezorgd zou worden. De bel ging. Moeder deed de deur open en leidde een ongenode gast binnen. Ik legde mijn schroevendraaier op de vloer en keek met de mond vol tanden naar Gang. Stond hij niet voor mijn neus, dan zou ik me niet hebben gerealiseerd dat ik deze man ooit was tegengekomen. Na onze ontmoeting had ik een bewogen leven achter de rug. Eerst op de academie keihard leren en onderwijl gelijk Lan, hopeloos verliefd op een leraar worden en dan allerlei cursussen volgen ter voorbereiding op het staatsexamen en onderwijl vlinders in de buik krijgen zodra een lange, gespierde en sterke jongen voorbij fietste. Moeder liet vader het werk staken. Zo kon ik Gang in de zitkamer ontvangen. Ik stapte over de kriskras liggende planken op de vloer en zei dat vader beter door kon gaan met de klus en dat Gang en ik net zo goed op het terras konden zitten.

Eenmaal op het terras gezeten, kreeg ik spijt. O moedertje, wat was het heet! En vochtig! En drukkend! De vlijtige liesjes in de bloembak klapten dicht voor de zon, die als een vuurbal aan de hemel hing en mensen en vegetatie in vuur en vlam zette. Gang schoof zijn stoel verderop en gebaarde mij ook te zitten in de smalle strook schaduw die het terras rijk was. De zon, de hitte, de benauwende lucht en Gang die naast mij zat. Dit alles bracht mijn herinneringen aan onze reis naar Sichuan tot leven. Had hij soms een dag in hetzelfde seizoen en met hetzelfde weer als destijds uitgekozen om mij onaangekondigd op te zoeken? Kwam hij mij soms opzoeken omdat hij onze reis naar Sichuan evenmin was vergeten? Uiteraard durfde ik het niet aan hem te vragen. Zijn zwijgen werkte namelijk besmettelijk. Een babbelkous als ik was, klapte ik dicht nu hij vlak bij mij zat. Ik friemelde aan mijn jurk, keek naar links en rechts en wist niet waar ik mijn handen en voeten moest laten. O ja, stond ik op, lustte hij een glaasje fris?

Ik wachtte niet op zijn antwoord en ging naar de keuken. Onderweg passeerde ik de zitkamer waar mijn vader zat te timmeren en mijn moeder zat tegen mij te knipogen. Haar kennende ontdekte ze weer een spook op een straathoek. Nou, een spook, een huwelijksaanzoeker dan. Sinds mijn achttiende verjaardag, zodra ze een homo sapiens van het mannelijk ras binnen een straal van vijftig kilometer in mijn buurt signaleerde, vatte ze hem op als mijn vriendje. Dan was ze blij en tegelijk op van de zenuwen. Aan de ene kant hoopte ze dat ik een geschikte huwelijkspartner zou vinden, aan de andere kant vreesde ze dat ik boven of onder mijn stand zou trouwen. Tussen neus en lippen door had ze het met een stijgende frequentie over de rangen en standen van de ouders van mijn jeugdvrienden en -vriendinnen, allen mijn potentiële huwelijkskandidaten of rivalen, in haar ogen dan.

Bijzettafel

Toen ik naar het terras terugkeerde, zocht ik naar een plekje om Gangs glaasje fris neer te zetten. Het tafeltje stond midden in de zon en men kon op het glazen tafelblad een eitje bakken. Ik bukte en trok het meubelstuk naar de schaduw. Toen ik weer rechtop stond en mij omdraaide, schrok ik me lam. Gangs ogen zonden laserstralen uit, die op mijn rug brandden. Ik keek achterom. Bleven er soms houtsnippers van de boekenplanken aan mijn jurk plakken? Niets vond ik daar, maar Gangs twee laserstralen intensiveerden, zodanig dat zijn gezicht ook mee gloeide. Snel zette ik me op de stoel neer om van de schrik, nou ja, verbazing, af te komen.

Minuten tikten voorbij. Gang zei geen woord tegen mij noch ik tegen hem, en wij keken overal heen behalve naar elkaar. Ik gebaarde hem dat als hij het glas niet meteen leeg zou drinken, de inhoud ervan het kookpunt zou naderen. Eindelijk keek hij mij aan, afwachtend. Ahá, zei ik, wilde hij dat ik het glas door zou geven aan hem? Ik stond op, pakte het van de bijzettafel op en bood het hem aan. Wederom zonden zijn ogen laserstralen uit, die in mijn rug schroeiden.

Ik recapituleerde de afgelopen minuten en vond een overeenkomst tussen zijn twee laser uitzendingen. Beiden namen plaats toen ik aan de bijzettafel kwam. Oei! Ik trok de verkreukelde onderkant van mijn jurk glad. Had hij mij soms gezien toen ik bukte? De sluizen van mijn herinneringen gingen open en de vreemde en verslavende gewaarwordingen van een destijds ongekend genot spoelden mij zowat omver. Ditmaal raceten er geen elektrische schokken door mijn lichaam, maar het bloed gierde door mijn aderen, op naar mijn hoofd. Ik kreeg het nog warmer dan de zon het bij mij klaar had gespeeld en mijn lijf trilde, heviger dan toentertijd in de riksja. Anders dan de vorige keer, durfde ik nu wel naar Gang te kijken, naar de rode konen op zijn gezicht en naar de laservonken in zijn ogen.

Geen idee waar vandaan maar ik haalde voldoende moed om hem op de man af te vragen waarom hij naar mij toe was gekomen en waarom nu pas, bijna twee jaar na onze gezamenlijke reis. Hij zei dat hij definitief naar Beijing was teruggeplaatst. Nu hoefde hij niet meer negen maanden per jaar tussen Beijing en Sichuan te pendelen. Ik had nog meer vragen voor hem maar hij stond op. Hij had dingen te regelen en moest er vandoor, volgens hem.

Moeder bracht Gang naar de voordeur. Onderweg drukte ze hem op het hart dat hij voortaan vaker bij ons langs moest komen, want haar Lulu had heel wat van hem te leren, vooral op het gebied van de omgang met anderen. Ik was haar enige kind, had nooit iets met broers of zussen hoeven te delen en wist niet hoe ik rekening met een ander moest houden. Gang knikte noch schudde zijn hoofd en sloot de deur geruisloos achter zich.

Zodra Gangs voetstappen in het trappenhuis uitdoofden, kibbelde moeder met vader.  Zij zag in Gang een geschikte huwelijkskandidaat voor mij, maar vader bracht haar terug naar de realiteit. Gangs vader was inmiddels drie rangen hoger dan mijn vader. Nou en? klonk moeder niet onder de indruk. Haar dochter zat op de beste universiteit van China. Gang zou daarentegen geen kans meer maken op het halen van het staatsexamen. Ik stak mijn vingers in de oren en vluchtte mijn eigen kamer in.

Vader had, zoals gewoonlijk, gelijk. Dat was de laatste keer dat Gang mij kwam opzoeken. Sindsdien heb ik hem nooit meer gezien noch iets van of over hem gehoord.

***

Station

In de tientallen jaren na Gang had ik meerdere mannen ontmoet en met sommige van hen had ik een liefdesrelatie gehad. Maar het gebeurde altijd zoals het bij Lans broer ging. Mijn hoofd sloeg eerst op hol en dan deed mijn lichaam er pas aan mee. Gang was de eerste en tot nu toe de enige uitzondering. Toen ik met hem naar Sichuan reisde, bleven mijn hoofd en hart achter bij Lans broer, maar mijn lijf reageerde als een ongeleid projectiel op de elektrische signalen vanuit Gangs stille zendmast.

Sinds mijn achttiende had ik me ervoor behoed om me hals over kop in een verkering te storten, maar dit had geen relatie die op den duur op was, kunnen redden. Dat niet alleen, door mijn blik te richten op de eindbestemming van een verkering – een lang en gelukkig leven samen met een ideale partner, die veelal achteraf gezien toch een doodlopende weg was, miste ik tussenstations met een adembenemend uitzicht. Gang was zo’n tussenstation, afgezien van de vraag wat exact een eindstation inhield.

***

Begrijpen

Een paar dagen geleden, toen ik ’s ochtends vroeg de vogels in mijn achtertuin zoetgevooisd met elkaar hoorde praten, en toen ik in het donker tastte wat ze, al elkaar het hof makende, precies tegen elkaar zeiden, moest ik ineens aan Gang denken. Men zei dat de liefde het hoogste goed van het leven was, maar na veel liefdes en het verdriet ervan kreeg ik er twijfels over. Meermalen vroeg ik me af waarom ik elektrische schokken van Gang ontving, terwijl ik van Lans broer dagdroomde. Zonder Gang te begrijpen, kon ik zijn liefde, hoe overweldigend ook, niet plaatsen, laat staan aanvaarden. Begrip leek mij derhalve een hoger goed dan de liefde.

De oranje ochtendgloed scheen door mijn zandgele gordijnen, maar ik wilde gelijk de vogels mijn nest, pardon, mijn bed uit. Ik hield mijn ogen gesloten en fantaseerde dat ik Gang zomaar tegen het lijf liep, in de Haagse duinen of de Smulstraat te Chengdu. Een voordeel van het voorstellingsvermogen was dat het de beperkingen van tijd en plaats moeiteloos ophief. Ik stelde me voor dat het eerste dat ik aan Gang zou vragen als ik hem zou zien, was of hij hetzelfde voelde als ik voelde toen wij opgepropt in de riksja zaten. Daarna zou ik hem vragen of hij had gezien wat ik dacht dat hij had gezien toen ik bukte om de bijzettafel te verplaatsen en om zijn glaasje fris van de tafel op te pakken. Tenslotte zou ik hem vragen waarom hij mij na de ene keer nooit meer had opgezocht. Meteen daarop zou ik hem vertellen dat ik eigenlijk het antwoord op die vragen wist. Toen al en nu nog meer.

Ik zou mijn rechterarm naast zijn linkerarm leggen en tegen hem zeggen dat ik zijn verwarring deelde. Net als hij, kon ik er met mijn verstand niet bij dat de ongekende verrukkingen die mij in de schoot vielen uitgerekend afkomstig waren van een gewone medereiziger. Gang was een collega van mijn vader en ik was een leerling op school. Wij hadden voor en na de reis niets met elkaar te maken. Noch hadden wij iets met elkaar gemeen, behalve dat wij jong waren en dat het bloed in onze aderen zo makkelijk warm liep als het Sichuans weer. Vermoedelijk net als zijn ouders, vond mijn vader het geen goed idee dat ik verkering met iemand zou hebben wiens familie een standsverschil met de mijne had. Desondanks trilde mijn lichaam, net als het zijne, toen onze armen en benen elkaar toevallig aanraakten en desalniettemin fladderden de vleugels van ons hart.

Ik zou mijn rechterbeen naast zijn linkerbeen leggen en tegen hem zeggen dat ik zijn tweestrijd begreep. Hij kon beter trouwen met een dochter van, gelijk zijn vader, een hoge piet en ze kon beter niet op een van China’s beste universiteiten zitten, waardoor ze omgeven zou worden door jongeren met een schitterend carrière voor de boeg, terwijl hij, weliswaar voorzien van een goede baan, een voorspelbare toekomst had.

Ik zou zijn hand vasthouden en tegen hem zeggen dat hoewel ik me niet bezig hield met de rangen en standen van onze ouders en zijn tweestrijd begreep, ik zijn innerlijke strijd niet deelde. Mijn tweestrijd kwam uit een andere hoek. Ik kon me namelijk niet indenken dat ik op een man zou vallen die zich door een riksja opa of oom liet voorttrekken. Oei, ik zou in zijn ogen kijken en hem iets vragen waar ik geen antwoord op wist. Wilde hij die avond per riksja naar de Smulstraat gaan omdat hij tijdens onze vorige riksja rit had genoten van het samen met mij op klein bankje zitten, maar niet omdat hij als een rijkeluiszoon te verwend was om naar de Smulstraat te lopen?

Beleven

Juist, ik had veel met Gang te praten als ik hem weer zou zien… Ik vreesde alleen dat als hij werkelijk voor mijn ogen zou staan, ik net als vroeger en net als hij, dicht zou klappen. Ik zou puur en alleen de elektrische schokken zich van mijn arm naar de rest van mijn lichaam voelen verspreidden en de laserstralen uit zijn ogen op mijn rug voelen branden, terwijl ik, met een jurk aan, bukte om een glaasje fris voor hem van de bijzettafel op te pakken.

Luisterend naar de vogelenzang uit de bomen in mijn achtertuin in Den Haag, realiseerde ik me ineens dat het ritme en de melodie ervan mij genoeg genot schonken om mij verder druk te maken over de onverstaanbare tekst ervan. Gang had mij genoeg verrukkingen gegeven om mijn hoofd verder te breken over waarom hij dit wel en dat niet deed. Het enige wat ik nog tegen hem wilde zeggen was dat ik hem dankte. Voor die reis, voor de riksja ritten, voor het half uurtje op mijn terras.

Met andere woorden, in navolging van de liefde, leek mij het begrip evenmin het hoogste goed van het leven. Wat er voor mij overbleef was het leven zelf. Het moment beleven zonder te begrijpen waar de vreugde op sloeg en waar die toe leidde.

Toen Gang en ik jong waren, hadden wij een heel leven voor ons liggen. Geen wonder dat wij wikten en wogen voordat wij aan een relatie begonnen. Nu wij een  aardig eind van de levensreis achter de rug hadden, hoefden wij ons minder zorgen te maken over de weg die ons restte. Het moment werd derhalve belangrijker dan de toekomst. En misschien daarom speelde voor mij de liefde met als doel een relatie en het begrip met als doel het inzicht in de ander een minder bepalende ofwel belemmerende rol. Misschien daarom plukte ik de dag en greep het moment aan, zonder verwachtingen noch het ermee verbonden gevoel van angst en onzekerheid.  

Herinneren en hebben

Luisterend naar de vogelenzang uit de bomen in mijn achtertuin aan de Haagse duinen, realiseerde ik me vervolgens dat zelfs het beleven van het moment niet het hoogste goed was. Wie zei dat de vogels zongen om elkaar het hof te maken? Misschien zongen ze om gezamenlijke herinneringen op te halen aan hun vroegere even toevallige als vluchtige ontmoetingen. Alleen de twee vogels wisten waar hun liedjes over gingen. Alleen Gang en ik wisten wat er door ons heen ging toen wij even toevallig als vluchtig van elkaar tot diep in ons wezen genoten. Vogels zetten hun dierbare herinneringen om in muziek. Ik zette de mijne om in tekst. Daarmee vereeuwigde ik onze verrukkingen als mijn liefdesverklaring, met een terugwerkende kracht, aan Gang.

Waar hij nu ook woonde en werkte – ik nam aan dat hij nog leefde, in China of Amerika, in Beijing of Sichuan, of hij het Nederlands verstond of niet, ik voelde aan mijn water dat hij deze tekst zou lezen en koesteren, net als ik het aan mijn water voelde dat er ook elektrische schokken door zijn leden raasden. Immers, zonder twee tegenpolen kon er geen elektrische spanning ontstaan. Er was een elektrische verbinding tussen Gang en mij geweest, zij het slechts voor een moment. En dat moment, met wie hij ook was getrouwd, misschien gescheiden en weer getrouwd en met wie ik ook een relatie had, behoorde enkel en alleen tot Gang en mij.  


Koop Nederwonderland of andere boeken van Lulu Wang >>> >>