De afgelopen dagen spookt een verhaal door mijn hoofd dat ik gelezen heb toen ik nog op de universiteit zat, veertig jaar geleden. Als ik me goed herinner, een pennenvrucht van W. S. Maugham. De details zijn door de jaren heen vervaagd maar de rode draad is mij bijgebleven, haarfijn ook. Het ging volgens mij zo.
Geschenk
Een jong echtpaar wilde iets belangrijks vieren, hun tiende trouwdag of iets dergelijks, maar ze hadden niet eens genoeg te eten, laat staan middelen om een feestje te bouwen. Op de grote dag ging de man vroeg uit de veren en keek voor de zoveelste keer naar de etalage van een sieradenwinkel. Zijn vrouw liep altijd in tweedehandse kleren rond, maar haar schoonheid schitterde er door heen. Elke ochtend kamde ze met trots haar lange, golvende, kastanjebruine haar en wilde niet dat de buren op haar man neerkeken alleen maar omdat hij haar geen mooi leven kon geven. Al die jaren zag hij het voor zich hoe ze er nog beeldiger uit zou zien als ze een zilveren haarpin zou dragen. Eentje ingelegd met een klein smaragd, daar op de tweede verdieping van de etalage. Hij postte en postte bij de ingang van de winkel en bedacht duizend en één onhaalbare manieren om aan geld te komen zodat hij haar kon verrassen met dit cadeau. Totdat de straatlampen aangingen. Resoluut stapte hij naar een pandjeshuis en stond daar het enige aan hem af dat van waarde was, zijn marineblauwe colber.
Al had hij de hele dag geijsbeerd voor de sieradenwinkel en niets in zijn maag gehad, hij voelde zich in topvorm en vloog laag naar huis. Het moment dat hij zijn vrouw zag, stond hij als genageld op de vloer. Ze scheen naar de kapper te zijn geweest en hield iets achter haar rug. Toen ze hem in zijn versleten dunne hemd zag, stierf de stralende lach op haar gezicht. Ook zij had het enige aan haar dat van waarde was – de prachtige lange lokken – laten afknippen en verkocht aan een pruikenwinkel. Haar cadeau voor hem was een hemelblauwe zijden stropdas, die perfect zou passen bij zijn colber.
Het jubileum hadden ze gevierd door in elkaars armen te liggen huilen, van ontroering.
Zandkorrels
Sinds Boemel twee weken geleden overleden is, blijf ik piekeren. Hoe komt het dat ik niet heb gemerkt dat hij te oud was om flinke wandelingen te maken, zelfs op zijn lievelingsplaats – het strand? Of wilde ik het niet onder ogen zien? Het was ons ritueel. Iedere ochtend als wij wakker werden en elke avond als wij gingen slapen, hield ik hem vast. Dan wreef hij zijn kopje tegen mijn hand aan en gebruikte mijn handpalm als zijn hoofdkussen. Zijn vacht voelde zacht, warm en paradijselijk aan en ik hoopte dat hij mijn knuffels ook lekker vond. Ik bad tot het Leven dat Boemel jong, sterk en gezond zou blijven; ik fluisterde in zijn oren dat er voor hem nog vele gelukkige jaren in het verschiet lagen en dat wij tweetjes de Haagse heuvelachtige duinen plat zouden lopen, iedere dag weer. Op zo’n moment zette ik, bewust of onbewust daargelaten, oogkleppen op en weigerde in te zien dat hij, een hoogbejaarde, misschien niet zoveel tijd overhield en mij zomaar van de ene dag op de andere alleen achter zou laten.
Het begon vanaf mei dit jaar. Als ik hem niet uit bed joeg, bleef hij er de hele dag in. Als ik hem uitliet, trok hij aan de riem en wilde langs dezelfde weg terug. Beweging is gezond voor je, zei ik dan en ik moest en zou zoals vroeger met hem op het strand naar Kijkduin wandelen. Hij bleef maar snuffelen. Aan een plek hier en een plek daar, een hele poos ook nog. Wat valt er te ruiken, vroeg ik hem dan. Kom op, wij lopen door! Als wij thuiskwamen, plofte hij, voordat ik de sleutel uit de zak haalde en de deur opendeed, op de deurmat neer en was niet weg te branden.
Door mijn heftige reacties op het vaccin tegen Covid19 leerde ik ziektebeelden kennen die ik alleen maar in medische boeken tegenkwam. Overal deed het pijn, waardoor ik niet langer dan een half uur stil kon zitten, anders zou ik als lego’s uit elkaar vallen. Het liefst had ik het bed willen houden, maar zodra ik aan Boemel dacht, raapte ik mezelf op. Ik moest hem naar het strand brengen. Dit hield mij op de been. Hij vond het heerlijk er te rennen en te rollen. Ik proestte altijd als hij op zijn rug naar de zon lag te lachen en hij zijn zwart-wit gevlekte roze buikvel liet zien.
Plasjes
Nu ik aan die periode terugdenk, krijg ik spijt als korrels van het hagelwitte zand. Beter laat dan nooit. Eindelijk besef ik dat Boemel zijn vermoeide, verzwakte lijfje met zich mee sleepte alleen maar om mij een plezier te doen. Als geen ander wist hij dat ik sportief ben en dol op wandelen, haast niet moe te krijgen. Ik haalde hem uit bed en nam, hoe ziek ik ook was, hem mee de straat op omdat ik meende dat door stevig te stappen hij jong en sterk zou blijven. Hij wilde mij niet teleurstellen en ik hem evenmin.
Opeens begrijp ik ook waarom Boemel de laatste maanden aan haast elke grasspriet en stoeptegel snuffelde. Alleen zo kon hij even stoppen en op adem komen. Zo oud en gammel als hij was, hij bleef een macho in hart en nieren en liet zich niet kennen. Door te doen alsof hij benieuwd was naar anderhondse plasjes, voorkwam hij dat ik in de gaten kreeg dat hij eigenlijk geen kracht meer had om aan één stuk door te lopen, waardoor ik me zorgen over hem zou maken en verdrietig zou zijn.
Indruk
Lijken wij tweeën niet op het echtpaar uit de pen van de Britse schrijver Maugham? Wij gaven voor elkaar het beste van onszelf weg, met als gevolg dat het tegenovergestelde was van onze intentie. Ik heb nooit geweten dat ik zoveel tranen onder de pannen heb. Tranen van ontroering. Net als de buien van de afgelopen weken, barst ik gelegen en ongelegen in huilen uit.
Al had Boemel mij moeten afblaffen toen ik hem dwong om te wandelen, al had ik mezelf geen geweld moeten doen om in mijn ziekte met Boemel naar het strand te gaan, al deden wij beiden juist het verkeerde voor elkaars welzijn, ik ben geraakt, tot in mijn ziel, keer op keer. Onze pogingen waren belangrijker dan het resultaat. Want wij deden het beiden uit liefde. Dat voelde Boemel aan. Dat las ik in zijn ogen. Dat ervaar ik ook, anders zou ik niet zo vaak een traantje of honderd wegpinken zodra ik zijn snuitje voor de geest haal.
Toen ik op de universiteit zat heb ik bekendere Engelstalige korte verhalen gelezen. De Moon and Sixpence van Maugham. Jenny Bobbed Her Hair van Fitzgerald, met Jenny’s befaamde uitspraak ‘If you can’t attract men, shock them’. Maar uitgerekend dat ene over het jubilerende echtpaar heeft diepe indruk op mij gemaakt. Decennia na dato weet ik pas waarom.