Mijn viervoetige geneesheer

Mensen die mijn dichtbundel Lentelokroep lezen, zeggen dat ik aan de lopende band verliefd moet zijn, waar anders haal ik zoveel inspiratie vandaan? In feite, als er iets is dat ik niet heb gedaan, is het gebrand zijn op de liefde. Op zoek naar de liefde staat in mijn ogen gelijk aan een kat in de zak kopen. Je weet maar nooit wat je krijgt. Het kan de wildste dromen overtreffen maar het kan ook een nachtmerrie worden. Heel anders dan werken, in mijn geval schrijven. Als ik goed mijn best doe, komt er iets leesbaars uit de pen. Toegegeven, leesbaar is een rekbaar begrip. Wat mij een aardig schrijfsel lijkt kan voor een ander niet te pruimen zijn. Nou ja, heel anders dan het huis poetsen dan. Als ik hard dweil, zuig en lap, blinken de kamers. Een zoektocht naar de liefde is daarentegen veelal het omgekeerde. Wie van de twee dieper verliefd is, komt grondiger gekwetst uit een gebroken relatie.

Geen idee waarom, maar al vanaf mijn jeugd beschouw ik het ploeteren als mijn hart, ziel en zaligheid en zit nooit stil, een ware bezige bij. De rest is om het even, incluis de liefde. Komt die naar mij toe, mooi meegenomen, zo niet, ik heb het schrijven nog. Zo piepjong als ik destijds was, ging ik er al van uit dat het geluk een wolk was. Hoe graag ik ook wilde dat die boven mijn hoofd hing, ik kon er niet op rekenen.

Zwijgen

Sinds Boemels overlijden, gaan mijn ogen als koplampen aan zodra ik iemand met een hond zie wandelen. Uit alle macht leg ik mezelf het zwijgen op, want ik heb de neiging om oooo, ahahah, wat lief te zeggen tegen elke viervoeter en ik mis mijn hondje tegen iedere baas. Ik moet er niet aan denken dat geruchten als een lopend vuurtje door onze wijk zouden gaan dat ik een klap van de molen heb gekregen nu ik Boemel heb verloren. Als ik google, het hindert niet over welk onderwerp, quantummechanica (mijn lievelingsonderwerp), Yijing (mijn lust en leven), wereldgeschiedenis (mijn leesvoer), eindig ik zonder uitzondering op de site van asiel- of verhuishonden.

Het verbaast mij dat ik opeens afwijk van mijn haast aangeboren onbewogenheid. Ik heb toch vanaf de prille jeugd met mezelf afgesproken dat het geluk een wolk is, niet iets om erachter aan te zitten maar iets om mee overvallen te worden of niet? Hoezo ben ik plotseling op jacht naar een hondje, mijn lief en geluk?

Wat mij nog meer verbaast is dat het geen mens maar een hond gelukt is om mij van de passieve houding ten opzichte van de liefde en het geluk af te helpen. Een blafferdje dat mij niets meer te bieden heeft dan er voor mij te zijn, met zijn ronde ogen en zwaaiende staartje.

Nu pas realiseer ik me dat het mooist dat mij kan overkomen niet is wat een ander voor me doet of tegen mij zegt, maar dat een ander er voor mij is, weer of geen weer. Voor het eerst is mijn innerlijke rust verstoord en ervaar ik een verlangen, naar en door een hond.

Genezen

Ook door de hond ben ik erachter gekomen waar mijn ingebouwde passiviteit vandaan komt. Toen ik zes was, kreeg ik een huidaandoening, vitiligo heet het. Mijn moeder schatte de kans klein dat ik een huwelijkspartner zou vinden. Immers, welke man wilde een vrouw met vlekken hebben? Straks zou hij met haar misschien gestreepte kinderen krijgen, net zebra’s. Om mij te beschermen tegen teleurstelling als ik een puber en volwassen zou worden, leerde moeder mij om de liefde en het geluk te vergeten en mij te concentreren op het harde werken. Dan zou ik tenminste een houvast in het leven hebben.

Toen ik van de vitiligo genezen was, ging ik als een automatische piloot door met mijn geloof in ploeteren. Totdat Boemel met zijn vachtige laarsjes mijn overtuiging platwwalste. Dankzij hem kwam ik tot het besef dat er geen is-gelijk teken staat tussen liefde en ontgoocheling. Want Boemel heeft mij nooit laten vallen. Nu ben ik ook geheeld van mijn afwachtende houding tegenover het geluk.