Waarom heb ik ‘Nederland, wo ai ni’ (Nederland, ik houd van jou) geschreven?

Een kwarteeuw geleden, in de snikhete zomer van 1986, snelde ik naar een in-checkbalie van de Internationale Luchthaven van Beijing. Ik gebruikte het woord ‘snelde’ omdat ik verbaasd was over het hoge tempo waarmee ik me verplaatste. Aangezien ik behangen was met grote en kleine koffers en tassen, volgestouwd met ouderwetse kleren en met overig – bij nader inzien, naar Westers begrip – prul. Ik was net een sjezende kerstboom.

Achter mij hoorde ik mijn vaders stem. Mis ons niet, Lulu, riep hij, kom niet terug! Tranen druppelden op het vliegticket in mijn hand. Ik was het enige kind van mijn ouders. Sinds zijn veertigste jaar was mijn vader zachter en gevoeliger geworden. Hij miste mij al als ik een weekje niet thuiskwam van mijn studentenkamer op de universiteit. Wat hij mij daar zei begreep ik meteen. Hij miste mij nog voordat ik Beijing had verlaten. Desondanks drukte hij mij op het hart mijn toekomst in West-Europa op te bouwen. In mijn hand hield ik een enkeltje Beijing-Amsterdam vast.

Toen ik in Nederland aankwam, breiden welvaart, tolerantie, vrijheid en medemenselijkheid een warm nestje voor mij. Een bang vogeltje vanwege een turbulente periode in mijn geboorteland. Iedereen in mijn toenmalige stad Maastricht omhelsde mij. Met open armen en open geest. Het bange vogeltje dat ik was, begon voorzichtig met haar vleugels te fladderen, eerst vals om later zuiverder te zingen.

Een Chinees gezegde luidt: ‘Een rivier stroomt tien jaar aan de links om daarna rechts van de berg te lopen.’

Een kwarteeuw later gaat de welvaart in China met zevenmijlslaarzen vooruit. Vrijheid en openheid staan evenmin stil en groeien ook mee. De rivier van rijkdom en geluk schijnt inderdaad zijn koers te wijzigen.

De economische crisis in Amerika en Europa laat geen vezel van onze samenleving heel. Het gezegde ‘Eerst eten en dan moraal’ laat zich gelden. Slinkende welvaart verkort onze lont en tast onze tolerantie aan. Ik hoop dat ik ernaast zit, maar ik heb het gevoel dat Nederland aan het veranderen is in een land dat ik een kwarteeuw geleden zo snel wilde verlaten. Onderwijl fleurt het land dat ik destijds de rug toekeerde met de dag op, aan velerlei fronten.

Ik weet het. Het is een natuurwet. Rivieren stromen gedurende een periode links aan een berg om daarna te lopen rechts aan de berg. Welvaart komt en gaat. Net als bomentwijgjes die in het voorjaar katjes dragen en in het najaar verdorren. Toch bedroeft het mij om te zien dat spanning en onzekerheden zich boven ons hoofd verzamelen als wolkenbanken op een herfstavond.

Ik wil mijn tweede vaderland laten weten dat zijn geadopteerde dochter mede door zijn liefde volle veren en een zangstem heeft gekregen. Dat ze nu niet alleen in staat maar ook aan de beurt is om haar dankbaarheid te tonen.
Ik geloof niet dat de crisis ons kan nekken, niet zonder onze toestemming. Graag zet ik mijn – helaas smalle – Nederlands-Chinese schouders onder de berg van onze gezamenlijke problemen door juist nu te zeggen: Nederland, ik houd van jou. Nederland, zet ‘m op!

Op naar de goede tijden. De slechte tijden hebben hun beste tijd gehad. Zo wil ik denken en hier ga ik van uit. Maakt niets uit ik daarin realistisch ben. Koning Arthur van de Ronde Tafel zei: Wij zijn sterk om de zwakkeren te helpen. Zodat wij geholpen worden als wij zwak zijn. Mijn eenenvijftigjarige bestaan tussen China en Nederland heeft mij doen inzien dat de wereld één grote ronde tafel is. Die draait.

Hierom heb ik Nederland, wo ai ni’ geschreven. ‘Wo ai ni’ in de boektitel omdat iedere vogel zingt zoals hij gebekt is. Ik houd evenveel van het land dat mij het leven schonk als van het land dat mij literair groot heeft gebracht.

 
Fotograaf: F. T. Chien.
Bewerking: Theo Vincken.