Wok
Er was eens een boer die bij zijn buurman aanklopte om een wok te lenen. Ja, zei hij, zijn ooms en tantes waren hem plotseling komen opzoeken. Hij moest zoveel rijst en gerechten klaarmaken dat hij niet genoeg had aan zijn eigen wok. De buurman gaf hem wat hij vroeg. Een dag later bracht de boer zijn buurman goed nieuws. De wok die hij van hem had geleend was verliefd op zijn eigen wok en ze verwachtten nu een babywok. Of de buurman de boer een paar dagen respijt wilde geven. Zodra de vrouwtjeswok bevallen was van haar kind, kreeg de buurman én zijn eigen wok terug én een miniwok cadeau.
Nooit van gehoord, dacht de buurman, dat een wok gevoelens had. Dat zijn wok een zij was, die in één klap zwanger raakte en dat de wok van mijn buurman een hij was, die zo viriel was als een dekhengst. Wie zei dat toeval niet bestond, hè? Maar, dacht de buurman bij zichzelf, of die boer uit zijn nek kletste was hem om het even. Zolang hij een extra wokje kon krijgen – hopelijk groeide dat tot een grote wok, wilde hij van alles voor zoete broodjes aannemen. Geen probleem, zei hij tegen de boer. Laat zijn wok op haar gemak bij die boer bevallen. En, tel er nog een paar dagen kraambed bij. Rust aan.
Een week later gaf de boer zijn buurman inderdaad twee wokken terug. De oorspronkelijke en een kleine uitvoering ervan. De vrouw van de dolgelukkige buurman pakte een deegroller uit de keukenkast, joeg die boer weg en smeet de babywok uit het raam. Haar man schold haar uit voor tuthola. Ze wist niets af van nieuwerwetse manieren om rijkdom te vergaren. Hij bood de boer namens zijn vrouw zijn excuses aan en verborg de miniwok gauw in de keukenkast.
Een dag later kwam de buurman de moederwok weer lenen. Deze keer heette het dat zijn neven en nichten onverwachts op bezoek waren gekomen. Hij moest voor tien man koken. Natuurlijk mocht hij de wok gebruiken, zei de buurman. Stiekem hoopte hij dat ze ‘het’ weer met de mannetjeswok zou doen, en ditmaal met tweelingwokken als hun liefdesvruchten.
Een week later strompelde de boer naar de buurman toe en tranen gutsten uit zijn oogkassen. Het bleek dat de vrouwtjeswok weer in verwachting was, dat wel. Maar de navelstreng van haar foetuswok snoerde de nek van de babywok dciht. Om de buurman de aanblik van de van droefenis overleden moederwok en haar doodgeboren kindje te sparen, had de boer hun lijken in zijn achtertuin begraven. Hij had zelfs een wierookstokje voor die twee aangestoken om hun ziel naar de wokkenhemel te begeleiden.
De vrouw van de buurman pakte opnieuw de deegroller en bezorgde de boer een gat in zijn hoofd. Nu gutsten er geen tranen meer uit zijn ogenkassen maar bloed uit zijn kruin. Gauw haalde ze een kom van het aanrecht en ving er het bloed mee op. Het rode nat van de boer vulde de kom tot de rand toe. Dit gaf ze aan hem mee naar huis, als waarschuwing voor de volgende keer. Niet lang daarna verdween de boer uit het dorp.
Jaren later ging de buurman naar de stad om inkopen te doen voor de viering van het Chinese Nieuwjaar. En wie liep hij tegen het lijf? Die wokkenfokker. Hij had een zijden gewaad aan en droeg volgens zijn zeggen en schrijven elf gouden ringen om zijn tien vingers – een keer raden waar de elfde ring om zat. Toen hij zijn voormalige buurman zag, sloeg hij me toch op de vlucht! Een haas deed het hem niet na.
Wees niet bang, rende de buurman achter hem aan, want zijn vrouw was niet mee. Bij het horen van deze mededeling slaakte de fokker een zucht van opluchting. Hierna stond hij maar liefst een uur lang, midden op de straat, zijn ex-buurman te vertellen wat hij allemaal niet bezat. Een vloot bedienden, een bataljon bijvrouwen – hij fokte tegenwoordig kinderen in plaats van wokken, zoveel koeien als de wolken in de hemel en zoveel geld dat hij gerust tien keer kon reïncarneren en nog zou hij zijn geld niet op kunnen maken. Als antwoord op de vraag van wie hij tegenwoordig wokken leende en met mooie praatjes afhandig maakte, zei die fokker dat wat hij vroeger had gedaan kinderspel was. Nu pakte hij het vakkundig aan. Hierbij bukte hij en liet zijn ex-buurman zijn kruin zien: heel. Door zijn nieuwe aanpak liep hij geen risico meer een gat in zijn hoofd te krijgen en per gat een kom bloed te verliezen.
Dat niet alleen, grijnsde de ex-fokker, de mensen die hij beduvelde, hadden niet eens door wie er met hun zuurverdiende centen vandoor was gegaan.
Thuisgekomen vertelde de buurman aan zijn echtgenote het succesverhaal van die voormalige fokker. Gek was het, deze keer werd de ‘tuthola’ niet moordlustig – het ging ook moeilijk, want die ex-fokker zat hoog en droog in de stad. Ze wees naar de moerbeiboom bij hen op de binnenplaats. Kijk, zei ze, een krekel zat te tjirpen, niet wetend dat achter zijn rug om een lijster op hem aasde; de lijster wachtte op het juiste moment om de krekel te vangen, niet beseffend dat een kat op hem loerde. Wij waren de krekel en die ex-fokker was de lijster, legde ze haar man uit. Er kwam nog een kroonoplichter in beeld die de voormalige fokker met huid en haar op zou eten, zonder dat die fokker in de gaten had wie hem over de kling had gejaagd.
Het Chinese Nieuwjaar dat erop volgde vierde de buurman samen met de ex-fokker. Hij scheen geen tien reïncarnaties nodig te hebben gehad om zijn rijkdom op te maken. Hij was alles kwijt. Zijn slaven, koeien, concubines, kinderen, koetsen en zijn landerijen. En hij kon tot nu toe niet begrijpen hoe het in Boeddha’s naam mogelijk was dat zijn berg geld binnen een etmaal verdampte. Maar één ding wist hij zeker, slijmde hij, hij kon altijd bij zijn aardige buurman terecht. De buurvrouw knikte, legde haar verbaasde en protesterende man het zwijgen op en leidde de ex-fokker annex ex-rijkaard naar de voederbak: hij smulde van het varkensvoer.
© Lulu Wang
Den Haag, 21 september 2009
Fotograaf: Martin Sweers.