Beleef voorproefjes van ‘Nederland, wo ai ni’

2. Passages uit de Book App Nederland, wo ai ni

A.

Het weer

De eerste keer dat ik van het bestaan van Nederland hoorde, was toen ik in het vierde jaar op de Universiteit van Peking zat. Daar studeerde ik de Engelse taal en de Britse en Amerikaanse letterkunde. Een medestudente die op het onderste deel van ons stapelbed sliep, zei op een avond tussen neus en lippen door dat er een land in Europa was – zijn naam verried het: de Lage Landen – dat beneden de zeespiegel lag. Joh, dacht ik, dan moesten die lui goed kunnen zwemmen.

Blz. 1

Typisch Nederlands

Na het ontbijt stak ik een stapeltje bankbiljetten, voorschot op mijn maandloon, in mijn zak. Rick had ze gisteren bij mij op de keukentafel achtergelaten. Hij was een jongeman, maar hij bemoederde mij. Al had ik appels in huis, ik moest en zou naar een winkel om sinaasappels in te slaan.

Drie weken gingen voorbij sinds ik moeder twaalf joekels van Java-vruchten uit haar reiskoffer tevoorschijn zag halen, maar ik was nog niet over mijn verbazing heen. Groot en sappig waren die! Alsof ze opgepompt waren met water. Wat een verschil met de sinaasappels in Beijing! Die leken op het gezicht van een oud mannetje. Uitgedroogd en verschrompeld. Vader liet moeder fijntjes weten dat ze haar kofferruimte beter had kunnen benutten door typisch Nederlandse producten mee te nemen. Klompen, tulpenbollen en Delftsblauwe tortelduifjes, om een paar voorbeelden te noemen. Wie vloog er nou met vijf kilo fruit in haar tas van West-Europa naar het Verre Oosten?

Maar de sinaasappels wáren typisch Nederlands, maakte moeder ons wijs. Vader had er niet van terug. Het was hem geraden ook. Eerlijk was eerlijk, de sinaasappels glansden, als een dozijn brandende oranje lampionnen. Ik zette mijn tanden in één ervan en verdronk bijna in het sap dat eruit spoot. Daarmee was alles gezegd. Naast waterig en tanden omverwerpend zuur, smaakte de vrucht naar niets. Zoet was ver te zoeken.

Deze reusachtige exemplaren van, tenminste, een feest voor het oog wilde ik dus op mijn eerste ochtend in Nederland kopen. In een zaak hopelijk vlak bij mijn huis. Alleen als ik ze in een schaal bij mij op de schouw had liggen, kon ik met recht zeggen dat ik in de roos van Nederland was terechtgekomen. Niet eerder.

Blz. 39