Foto en wij tweetjes

Ik rook niet, drink niet en gok niet, maar mijn verslaving is daarom niet minder erg. Ik ga te laat naar bed. Hoe laat? Het varieert, tussen twee en vijf uur ’s nachts oftewel ’s ochtends. Als ik om tien of elf uur opsta, kan men mij met een stoffer en blik opvegen en ik ben pas wakker als ik een kop strakke koffie op heb. Als ik een keertje om zes of zeven uur uit bed kom en zoals altijd mijn ouders bel om hen een goede morgen (daar in China is het reeds namiddag, nou ja) toe te wensen, vragen ze standaard ben ik al opgestaan of moet ik nog naar bed? Ik hoor via de achtduizend kilometer lange telefoonlijn hun kritische en vooral bezorgde ondertoon.

Elke ochtend oftewel middag als ik uit bed stap zweer ik bij hoog en laag dat ik vanavond eindelijk op een christelijke tijd zou slapen gaan en morgenochtend wakker zou worden, maar zodra de avond daalt, zoek ik de gekste smoezen om op te blijven. Jarenlang zit ik gevangen in de Bermudadriehoek van een goed voornemen, een slecht resultaat en een escalerend schuldgevoel.

Achterhalen

Nu Boemel er niet meer is, trommel ik mijn vrienden op die in de loop der jaren bij mij op visite zijn geweest. Zoek alsjeblieft in jullie geheugenkaart of daar nog een foto van mijn hond is opgeslagen, zeg ik tegen hen. Zo’n blafferd en voeten-struikelaar, daar kwamen ze destijds met geen mogelijkheid omheen en ze hebben zeker met hun mobieltje foto’s van hem gemaakt, druk ik hen op het hart.

Ja hoor. De afgelopen dagen stromen Boemels foto’s mijn mailbox binnen en ik rangschik ze keurig langs een tijdlijn. Dit kan ik doen omdat ik aan de hand van zijn blik kan achterhalen in grosso modo welk jaar de foto’s zijn gemaakt. Op zijn eerdere foto’s oogde hij triest en zelden vrolijk, hoogstens energiek. Pas de laatste paar jaar van zijn leven keek hij op de foto’s ontspannener en vrediger uit zijn doppen.

Naarmate ik de foto’s sorteer, raak ik stukje bij beetje verlost van zelfverwijt. Ik begin te begrijpen waarom ik bijna nooit foto’s van Boemel maakte. Normaliter zag ik hem blaffen, springen, rennen en vliegen, en merkte ik weinig van zijn ware gevoel. Op een foto staat Boemel even stil, waardoor zijn onderliggende beleving niet door zijn drukdoenerij weg te moffelen was. Dan zag ik een bedroefd, bang hondje en ik kon er helaas weinig aan doen. Hoe kon ik zijn geschiedenis wegwissen en de tijd terugdraaien?

Ik herinner me nog die ene keer – ik praat nu over jaren geleden – dat zo’n foto zag. Ik verstopte die meteen onder het stoelkussen. Toch handelde ik niet snel genoeg. Dat beeld was al op mijn netvlies gebrand en tranen vielen niet meer te stoppen. Ik zag als het ware Boemeltje toen hij amper een jaar was, moederziel alleen zwervend in het voor hem grenzeloze Kralingse Bos van Rotterdam. Zonder vaardigheden om op wild te jagen en allesbehalve vegetarisch van nature, leed hij vaker honger dan dat hij wat in zijn maag had. Soms kwamen joggers en fietsers tevoorschijn, hij dribbelde naar hen toe op hoop van voedsel, hulp of een aaitje, maar niet iedereen had tijd voor hem en sommigen schopten hem zelfs omver. (Niet voor niets moest ik hem tijdens het wandelen kort houden zodra ik een jogger of fietser zag naderen, anders liet hij hem grommend zijn tanden zien.) Langzamerhand leerde hij zichzelf te beschermen tegen aanvallers door een keel op te zetten en ontwikkelde een klokkenluide stem voor zijn kleine lijfje.

Gelukkig oogde Boemel op zijn latere foto’s minder angstig, een stuk relaxter. Op een paar ervan toonde hij zelfs zijn aanhankelijke en vredige kant.

Uitkiezen

Toch lieten de afgelopen weken Boemels eerdere foto’s mij niet los. Dagen achter elkaar piekerde ik erover. Totdat ik ten langen leste tot het besef ben gekomen waarom eigenlijk. Men zegt dat een hond zijn baas uitkiest. In de roos. Boemel en ik zitten in hetzelfde schichtige schuitje. Hij was een druk en lawaaierig baasje. Alleen op een foto werd hij tussen de bedrijven door op stop gezet. Dan dreef zijn verdriet overgehouden van zijn prille jeugd boven water.

Voor mij was het niet de foto maar de nacht die mij dwong stil te staan en ik vrees met grote vreze om in bed te liggen. Wat zou er gebeuren zodra ik niet werk? Als een meisje van zes en met witte vlekken op mijn huid, was ik door mijn moeder voorbereid voor een eenzame volle wasdom. Ik moest het mannen niet kwalijk nemen als ze mij niet zagen zitten, legde ze mij uit. Ze hebben niets tegen mij en willen alleen geen gevlekte of gestreepte kinderen met mij op de wereld zetten. Maar, troostte moeder mij, ik kon door hard te leren en te werken mijn eigen geluk vinden, zo niet in de liefde, maar dan wel in de carrière. Rust, iets wat voor velen een verademing is, betekent voor Boemel en mij onzekerheid en kopzorgen. Alhoewel Boemel veilig en al bij mij thuis zat, zwierf hij in zijn kopje nog steeds rond in het Rotterdamse bos vol gevaren waar hij voor moest wijken. Al was ik allang genezen van de huidaandoening, in mijn gedachten moest ik alsnog met zwoegen mijn gevlekte uiterlijk compenseren.

Hoe was het Boemel in zijn oudere jaren gelukt om vrede in zijn hart terug te vinden? Waarschijnlijk dankzij de tijd die zijn jeugdherinneringen wegvaagde en het feit dat er later altijd iemand was die voor hem klaarstond. Aangezien een hond het verleden achter zich kon laten en in het hier en nu kon leven, kan ik het ook, neem ik me voor. Ooit kan ik met een dapper hart de lange nacht tegemoet gaan waarin ik lekker niet werk.

Mijn viervoetige geneesheer

Mensen die mijn dichtbundel Lentelokroep lezen, zeggen dat ik aan de lopende band verliefd moet zijn, waar anders haal ik zoveel inspiratie vandaan? In feite, als er iets is dat ik niet heb gedaan, is het gebrand zijn op de liefde. Op zoek naar de liefde staat in mijn ogen gelijk aan een kat in de zak kopen. Je weet maar nooit wat je krijgt. Het kan de wildste dromen overtreffen maar het kan ook een nachtmerrie worden. Heel anders dan werken, in mijn geval schrijven. Als ik goed mijn best doe, komt er iets leesbaars uit de pen. Toegegeven, leesbaar is een rekbaar begrip. Wat mij een aardig schrijfsel lijkt kan voor een ander niet te pruimen zijn. Nou ja, heel anders dan het huis poetsen dan. Als ik hard dweil, zuig en lap, blinken de kamers. Een zoektocht naar de liefde is daarentegen veelal het omgekeerde. Wie van de twee dieper verliefd is, komt grondiger gekwetst uit een gebroken relatie.

Geen idee waarom, maar al vanaf mijn jeugd beschouw ik het ploeteren als mijn hart, ziel en zaligheid en zit nooit stil, een ware bezige bij. De rest is om het even, incluis de liefde. Komt die naar mij toe, mooi meegenomen, zo niet, ik heb het schrijven nog. Zo piepjong als ik destijds was, ging ik er al van uit dat het geluk een wolk was. Hoe graag ik ook wilde dat die boven mijn hoofd hing, ik kon er niet op rekenen.

Zwijgen

Sinds Boemels overlijden, gaan mijn ogen als koplampen aan zodra ik iemand met een hond zie wandelen. Uit alle macht leg ik mezelf het zwijgen op, want ik heb de neiging om oooo, ahahah, wat lief te zeggen tegen elke viervoeter en ik mis mijn hondje tegen iedere baas. Ik moet er niet aan denken dat geruchten als een lopend vuurtje door onze wijk zouden gaan dat ik een klap van de molen heb gekregen nu ik Boemel heb verloren. Als ik google, het hindert niet over welk onderwerp, quantummechanica (mijn lievelingsonderwerp), Yijing (mijn lust en leven), wereldgeschiedenis (mijn leesvoer), eindig ik zonder uitzondering op de site van asiel- of verhuishonden.

Het verbaast mij dat ik opeens afwijk van mijn haast aangeboren onbewogenheid. Ik heb toch vanaf de prille jeugd met mezelf afgesproken dat het geluk een wolk is, niet iets om erachter aan te zitten maar iets om mee overvallen te worden of niet? Hoezo ben ik plotseling op jacht naar een hondje, mijn lief en geluk?

Wat mij nog meer verbaast is dat het geen mens maar een hond gelukt is om mij van de passieve houding ten opzichte van de liefde en het geluk af te helpen. Een blafferdje dat mij niets meer te bieden heeft dan er voor mij te zijn, met zijn ronde ogen en zwaaiende staartje.

Nu pas realiseer ik me dat het mooist dat mij kan overkomen niet is wat een ander voor me doet of tegen mij zegt, maar dat een ander er voor mij is, weer of geen weer. Voor het eerst is mijn innerlijke rust verstoord en ervaar ik een verlangen, naar en door een hond.

Genezen

Ook door de hond ben ik erachter gekomen waar mijn ingebouwde passiviteit vandaan komt. Toen ik zes was, kreeg ik een huidaandoening, vitiligo heet het. Mijn moeder schatte de kans klein dat ik een huwelijkspartner zou vinden. Immers, welke man wilde een vrouw met vlekken hebben? Straks zou hij met haar misschien gestreepte kinderen krijgen, net zebra’s. Om mij te beschermen tegen teleurstelling als ik een puber en volwassen zou worden, leerde moeder mij om de liefde en het geluk te vergeten en mij te concentreren op het harde werken. Dan zou ik tenminste een houvast in het leven hebben.

Toen ik van de vitiligo genezen was, ging ik als een automatische piloot door met mijn geloof in ploeteren. Totdat Boemel met zijn vachtige laarsjes mijn overtuiging platwwalste. Dankzij hem kwam ik tot het besef dat er geen is-gelijk teken staat tussen liefde en ontgoocheling. Want Boemel heeft mij nooit laten vallen. Nu ben ik ook geheeld van mijn afwachtende houding tegenover het geluk.