‘Mooi’ – een passage uit ‘Wilde rozen’, 2010

Mooi
 
Was ik knap, papa? Qua uiterlijk?, kantelde hij met zijn hoofd. Als ik goed waste, misschien wel, zei hij. Papa, zou ik net zo mooi worden als mama? Hij gebaarde me niet alleen te praten maar ook te blijven eten: dat was van later zorg, maar nu? Wilde ik weten wat hem opgevallen was?, schoof hij mij zijn bord toe en ik mocht de helft van zijn groentegerecht opmaken, want hij zat vol. Aan de ene kant stelde ik hem grotemensenvragen. Hij werd er, eerlijk gezegd. moe van. Aan de andere kant was ik zo onverschillig over mijn verschijning als de kind maar zijn kon, ging hij door.
blz. 429
Foto: Lulu (veertien jaar) en haar vader op het Qunming meer, Zomerpaleis, Beijing
 
 

‘Witte vlekken verbergen voor haar prins op het witte paard’ – een passage uit Het tedere kind

De lente in Chongqing was vroegrijp, net als de jongens en meisjes hier. Het was pas begin maart, maar de azalea’s bloosden van verlangen en de orchideeën kleurden ivoorwit.
 
Lilan werd met de dag nerveuzer. Ze kon haar gewatteerde jas niet meer dragen – daar was het veel te warm voor. Maar het zomerunifrom had een open kraag, zodat de witte plekken op haar hals zichtbaar zouden worden. Ze schreef een noodbrief naar haar ouders. Twee weken later ontving ze een postpakket vol medicijnen en zalfjes. Als een drenkeling greep ze de kans aan om tenminste die vlekken die docent Ren zou kunnen zien – op haar hals en handen – weg te werken. Koste wat kost.
 
Foto: Lulu (zestien jaar) met haar neef op het Plein van de Hemelse Vrede te Beijing